In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van elektra die gepaard gaan met het gebruik van medische hulpmiddelen. Appellante, die sinds 1996 bijstand ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de elektrakosten van hulpmiddelen die zij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvragen afgewezen, stellende dat de Zvw voor deze kosten een voorliggende voorziening is. De Raad oordeelde dat de kosten van elektra voor het gebruik van de hulpmiddelen niet als medische kosten kunnen worden aangemerkt en dus buiten de reikwijdte van de Zvw vallen. Hierdoor staat artikel 15, lid 1 van de Participatiewet (PW) niet in de weg aan de verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het recht op bijzondere bijstand voor de elektrakosten moet worden onderzocht. De Raad bevestigde ook de uitspraak van de rechtbank in het hoger beroep van het college, waarbij het college werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.