ECLI:NL:CRVB:2025:1489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23/1782 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en weigering huisbezoek in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Westland. De appellante had bijstand aangevraagd als alleenstaande, maar weigerde mee te werken aan een huisbezoek dat nodig was om haar recht op bijstand vast te stellen. De Raad oordeelde dat de weigering om mee te werken aan het huisbezoek niet gerechtvaardigd was. Appellante voerde aan dat zij goede redenen had om niet mee te werken, waaronder een belafspraak met de bedrijfsarts en angst voor coronabesmetting. De Raad oordeelde echter dat deze redenen niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand blijft, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1782 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2023, 21/5010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 7 oktober 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op de grond dat appellante heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek. Appellante heeft aangevoerd dat zij voor die weigering goede redenen had. Zij krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[gemachtigde] heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 augustus 2025. Voor appellante is [gemachtigde] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Doran.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante en haar toenmalige partner (X) ontvingen van 23 september 2019 tot en met 28 mei 2020 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 28 september 2020 heeft appellante bijstand aangevraagd als alleenstaande, in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid van € 450,- per maand. Zij staat vanaf 1 oktober 2020 ingeschreven op een adres in [woonplaats] (adres Y).
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Westland een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellante. In dat kader hebben de handhavingsmedewerkers onder meer de Basisregistratie Personen geraadpleegd. Daaruit is naar voren gekomen dat X vanaf 6 oktober 2020 met een briefadres staat ingeschreven op adres Y. Ook hebben de handhavingsmedewerkers in de periode van 9 oktober 2020 tot en met 9 november 2020 waarnemingen verricht bij adres Y. Daarbij is de auto van X tijdens acht van de tien waarnemingen aangetroffen bij adres Y. Verder hebben een handhavingsmedewerker en een consulent (medewerkers) op 10 november 2020 rond 8.15 uur geprobeerd een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op adres Y. Zij stelden voorafgaand aan het huisbezoek vast dat de auto van X bij adres Y stond. Over het huisbezoek is in een rapport van 10 november 2020, waarin de bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd, het volgende gerapporteerd:
“Nadat wij ons hadden gelegitimeerd middels het ons ter beschikking gestelde legitimatiebewijs van de gemeente Westland en ik, [Z], haar had medegedeeld dat wij ter controle van de feitelijke woon- en leefsituatie een huisbezoek wilden afleggen vroeg ik toestemming om de woning binnen te treden. Wij hoorden [appellante] zeggen: “Ik word zo meteen gebeld, ik heb daar geen zin in.”
Ik, [Z], heb duidelijk uitgelegd dat wanneer [appellante] dit huisbezoek zou weigeren haar aanvraag voor een Participatiewet-uitkering afgewezen zou worden. Wij hoorden [appellante] zeggen: “Ja, dat weet ik.”
Er werd ons wederom geweigerd om in die woning binnen te treden. Ik, [Z], heb vervolgens aan de deur het formulier huisbezoek B ingevuld en aan [appellante] gevraagd of zij nogmaals de reden voor het weigeren van het huisbezoek kon geven. Wij hoorden belanghebbende duidelijk zeggen “Ik wil dit gewoon niet.” en dit hebben wij op het formulier opgenomen [...].
Het formulier is door [appellante] ondertekend. [...]
Vervolgens namen wij afscheid van [appellante] en beëindigden wij de poging huisbezoek.
Omstreeks 08:18 uur, die dag, verlieten wij de galerij bij voornoemde woning.”
1.4.
Met een besluit van 11 november 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 28 september 2020 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek op 10 november 2020, dat zij daarmee de op haar rustende wettelijke medewerkings- en inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de bijstandsaanvraag van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Niet in geschil is dat er een redelijke grond was om op 10 november 2020 een huisbezoek af te leggen, dat de medewerkers appellante hebben gewezen op de gevolgen van het niet meewerken aan het huisbezoek en dat appellante niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Appellante heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat zij goede redenen had om daaraan niet mee te werken. Als eerste reden heeft zij genoemd dat zij op 10 november 2020, om 8.20 uur, een belafspraak met de bedrijfsarts had en daarvan in beroep bewijs heeft overgelegd. De tweede reden die appellante heeft genoemd, is dat toen de medewerkers het huisbezoek wilden afleggen er een ernstig corona besmettingsgevaar was. Het was volgens appellante voor haar onmogelijk om voldoende afstand te bewaren, omdat zij al op leeftijd en dus kwetsbaar was en ook werkte met oudere mensen die ook kwetsbaar waren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Zoals de rechtbank al heeft overwogen, komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat hij medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Maar onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking de betrokkene niet worden tegengeworpen. Dat kan het geval zijn als de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt.
4.1.2.
Het enkele feit dat appellante een belafspraak had, stond aan het afleggen van een huisbezoek door de medewerkers niet in de weg en vormt daarom geen zwaarwegend belang die de weigering om mee te werken aan het huisbezoek rechtvaardigt. Voor zover appellante angst had voor een coronabesmetting had zij dit aan de medewerkers kunnen melden en had daarvoor een oplossing kunnen worden gevonden. Ook hiervoor geldt dat geen sprake is van een zwaarwegend belang dat die weigering rechtvaardigt.
4.1.3.
Op de zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante nog gewezen op de context waarin appellante heeft gezegd dat zij geen medewerking aan het huisbezoek wil verlenen. Hierbij heeft de gemachtigde benoemd dat appellante recent uit haar vorige woning was gezet, dat er vervolgens twee medewerkers bij haar aan de deur kwamen die dreigend aandrongen op toegang tot de woning en dat appellante niet direct klaar staat met haar woorden en niet spontaan een situatie naar haar hand kan zetten, of daarop kan reageren en dat zij zonder te kijken een handtekening onder het formulier heeft gezet.
4.1.4.
Voor zover appellante hiermee heeft willen betogen dat zij niet aan de opgetekende verklaring op het formulier kan worden gehouden, slaagt dit betoog niet. In het algemeen mag er namelijk van worden uitgegaan dat de tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring juist is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval anders is. In het bijzonder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij op 10 november 2020 niet in staat was om goed uit te leggen waarom zij niet wilde meewerken aan het huisbezoek, en ook niet dat zij haar verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag van appellante in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.

(getekend) W.F. Claessens

De griffier is verhinderd te ondertekenen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.