Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
(getekend) H.G. Rottier
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 16 WW
(…)
Artikel 19 WW
(…)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Slowakije verblijft, had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze toe te kennen omdat hij niet in Nederland verbleef. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is die geen ruimte biedt voor individuele omstandigheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering terecht was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De appellant voerde aan dat hij in Slowakije was vanwege medische redenen en dat hij geen ZW-uitkering had ontvangen. De Raad oordeelde dat de wetgever had voorzien in de uitsluitingsgrond en dat de appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de WW-uitkering bleef in stand. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.