ECLI:NL:CRVB:2025:1508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/2462 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Slowakije verblijft, had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze toe te kennen omdat hij niet in Nederland verbleef. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is die geen ruimte biedt voor individuele omstandigheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering terecht was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De appellant voerde aan dat hij in Slowakije was vanwege medische redenen en dat hij geen ZW-uitkering had ontvangen. De Raad oordeelde dat de wetgever had voorzien in de uitsluitingsgrond en dat de appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de WW-uitkering bleef in stand. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2024, 23/4651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Slowakije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant per 1 mei 2023 een WW-uitkering toe te kennen, omdat hij op dat moment anders dan wegens vakantie in het buitenland verbleef. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, maar dat wel een zitting zal worden gehouden als een partij daarom vraagt. Partijen hebben dat niet gedaan. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam via [werkgeefster B.V.] (werkgeefster). Werkgeefster en appellant hebben op 30 maart 2023 een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij de arbeidsovereenkomst van appellant met de werkgeefster met wederzijds goedvinden wordt beëindigd per 1 mei 2023.
1.2.
Appellant heeft op 26 april 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft het Uwv desgevraagd geïnformeerd dat hij vanaf 1 mei 2023 in Slowakije woont.
1.3.
Bij besluit van 4 mei 2023 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 1 mei 2023 een WW-uitkering toe kennen, omdat hij op dat moment anders dan wegens vakantie buiten Nederland verbleef.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 4 mei 2023 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij onder meer naar voren gebracht dat hij van mening is dat hij wel recht heeft op een WWuitkering, omdat hij vier jaar in Nederland heeft gewerkt en hij ook in Slowakije geen uitkering ontvangt. Verder heeft appellant benadrukt dat hij ziek is en niet in staat is om te werken. Appellant heeft toegelicht dat hij in Nederland geen behandeling kon ondergaan, zodat hij gedwongen was zich in Slowakije onder behandeling te stellen. Bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2023 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet in Nederland verblijft. Ook het gegeven dat appellant ziek is, maakt dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering. Het Uwv heeft appellant erop gewezen dat hij mogelijk wel recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geweigerd appellant een WW-uitkering toe te kennen, omdat hij vanaf 1 mei 2023 niet in Nederland verblijft en er ook geen zicht op terugkeer is. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is, die geen ruimte biedt om rekening te houden met de individuele omstandigheden en redenen waarom de werknemer buiten Nederland heeft verbleven. Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet in zijn afweging zijn meegenomen en die strikte toepassing zo zeer in strijd doen zijn met een algemeen rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht, kan, bij hoge uitzondering, van deze bepaling worden afgeweken. Voor zover appellant heeft willen stellen dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, heeft de rechtbank hem daarin niet gevolgd. De rechtbank heeft uit het dossier begrepen dat appellant wegens medische omstandigheden niet in staat was om te werken. In een dergelijk geval is het gebruikelijk dat een werknemer zich ziekmeldt bij de werkgever, waarna hij een ZW-uitkering kan krijgen. Het Uwv heeft in het bestreden besluit overwogen dat appellants werkgever hem mogelijk nog ziek kan melden, waarna hij wellicht in aanmerking kan komen voor een ZW-uitkering. De rechtbank heeft ook gezien dat het Uwv appellant op 4 juli 2023 een formulier PD U1 heeft toegestuurd, waarmee hij in Slowakije een werkloosheidsuitkering kan aanvragen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij in verband met zijn gezondheid gedwongen werd naar Slowakije te reizen omdat hem in Nederland geen adequate gezondheidszorg werd verleend. De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte geen bijzondere omstandigheden aangenomen, om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling. Zo heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de omstandigheden waarom appellant geen ZW-uitkering heeft gekregen. Appellant heeft in dat verband benadrukt dat hij na vier jaar werken in Nederland ernstig ziek is geworden, maar tot op heden geen ZW-uitkering heeft ontvangen. Appellant heeft verder betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn gronden over discriminatie en de schending van de rechten die worden gewaarborgd door het Europees Sociaal Handvest (ESH). Volgens appellant worden EU-burgers uit Oost-Europa beschouwd als tweederangsburgers, waardoor zij niet hetzelfde recht hebben op toegang tot de gezondheidszorg als burgers in West-Europa. Met de verwijzing naar artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e van de WW zou de essentie van het ESH en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, te niet worden gedaan. Appellant heeft daarbij expliciet een beroep gedaan op de artikelen 11 en 13 van het ESH. Daarnaast heeft appellant gesteld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant in ieder geval vanaf 1 mei 2023, de gewenste ingangsdatum van de WW-uitkering, tot de veronderstelde dag waarop de maximumuitkering zou zijn bereikt in Slowakije verblijft anders dan wegens vakantie. Dit betekent dat de uitsluitingsgrond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e van de WW aan de toekenning van een WW-uitkering in de weg staat. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die niet overeenkomen met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Daarvan is in dit geval geen sprake. De essentie van de strikt geformuleerde uitsluitingsgrond is dat als een werknemer, anders dan wegens vakantie, in het buitenland verblijft, hij geen aanspraak kan maken op een WWuitkering zodat wordt aangenomen dat de wetgever dit gevolg heeft bedoeld en voorzien, ook als een betrokkene naar het buitenland is verhuisd om daar medische behandelingen te ondergaan. Van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden, is dan ook geen sprake. [1]
4.2.
Het beroep van appellant op artikel 11 en artikel 13 van het ESH slaagt evenmin. De Raad heeft eerder geoordeeld dat deze bepalingen niet eenieder kunnen verbinden in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Er is sprake van algemeen omschreven sociale doelstellingen waaruit geen onvoorwaardelijk en nauwkeurig bepaalbaar subjectief recht valt te ontlenen. [2] Bovendien gaat dit hoger beroep uitsluitend over de weigering van het Uwv appellant een WW-uitkering toe te kennen. De vraag of appellant recht heeft op een ZW-uitkering ligt in deze procedure niet voor. Het advies van het Uwv om een ZW-uitkering aan te vragen, liefst via de werkgever met een ziek uit dienstmelding, heeft appellant tot op heden niet gevolgd. Tot slot heeft appellant zijn stelling dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces niet onderbouwd of daarvoor andere gronden aangedragen dan die hiervoor reeds zijn besproken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat weigering van de WW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) H.G. Rottier

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 16 WW

1. Werkloos wordt de werknemer die:
a.in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
(…)

Artikel 19 WW

1. Geen recht op uitkering heeft de werknemer die
(…)
e. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie

Artikel 11 ESH Recht op bescherming van de gezondheid

Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op bescherming van de gezondheid te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, hetzij rechtstreeks, hetzij in samenwerking met openbare of particuliere organisaties, passende maatregelen te nemen o.a. met het oogmerk:
1. de oorzaken van een slechte gezondheid zoveel mogelijk weg te nemen;
2. ter bevordering van de volksgezondheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid op het gebied van de gezondheid voorzieningen te treffen op het terrein van voorlichting en onderwijs;
3. epidemische, endemische en andere ziekten zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikel 13 ESH Recht op sociale en geneeskundige bijstand

Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op sociale en geneeskundige bijstand te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
1. te waarborgen dat een ieder die geen toereikende inkomsten heeft en niet in staat is zulke inkomsten door eigen inspanning of met andere middelen te verwerven, in het bijzonder door uitkeringen krachtens een stelsel van sociale zekerheid voldoende bijstand verkrijgt en in geval van ziekte de voor zijn toestand vereiste verzorging geniet;
2. te waarborgen dat personen die zulk een bijstand ontvangen, niet om die reden een vermindering van hun politieke of sociale rechten ondergaan;
3. te bepalen, dat een ieder van bevoegde openbare of particuliere diensten de voorlichting en persoonlijke bijstand ontvangt die nodig zijn om zijn persoonlijke nood of die van zijn gezin te voorkomen, weg te nemen of te lenigen;
4. de bepalingen sub 1, 2 en 3 van dit artikel, op onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen die wettig binnen hun grondgebied verblijven, toe te passen op gelijke wijze als op hun eigen onderdanen, in overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand, op 11 december 1953 te Parijs ondertekend

Voetnoten

1.Zie onder meer CRvB 4 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:691 en CRvB 23 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1032.
2.Zie onder meer CRvB 7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3985 en CRvB 12 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1658.