ECLI:NL:CRVB:2025:1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
24/336 POL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en misbruik van functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een politieambtenaar die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens plichtsverzuim. De betrokkene heeft diensten afgenomen van een illegale prostituee en heeft politie-informatiesystemen geraadpleegd zonder dienstbelang. Daarnaast heeft hij misbruik gemaakt van zijn functie door een politielogo op zijn privéauto te gebruiken. De Raad oordeelt dat de korpschef op goede gronden het strafontslag heeft verleend, gezien de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het ontslag onevenredig was, maar de Raad komt tot de conclusie dat de opgelegde straf in verhouding staat tot de gedragingen van de betrokkene. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor het ontslag in stand blijft.

Uitspraak

24/336 POL
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2023, 22/5669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
De Raad is van oordeel dat de korpschef aan betrokkene op goede gronden strafontslag heeft verleend gezien de ernst van het door hem gepleegde plichtsverzuim. Dit ontslag houdt stand.

PROCESVERLOOP

De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. D. van der Wal, advocaat, een verweerschrift ingediend
.
De korpschef heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 25 september 2025. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Lenting en [naam 1]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de politie, laatstelijk als Medewerker [naam functie] .
1.2.
Na verschillende incidenten vanaf oktober 2020, is betrokkene met een brief van 6 april 2021 in een functionerings- en beoordelingstraject geplaatst. Daarbij zal de focus zijn gericht op het schikken in zijn rol (waarbij hij zich dient te beperken tot zijn taken en bevoegdheden), het conformeren aan afspraken die worden gemaakt en voorschriften en protocollen die worden opgelegd.
1.3.
Bij een prostitutiecontrole, waarbij het bleek te gaan om illegale thuis-prostitutie, heeft een prostituee verklaard dat zij ook een klant heeft gehad die bij de politie werkte, ‘ [naam 2] ’. Naar aanleiding daarvan is op 13 april 2021 een oriënterend onderzoek ingesteld naar mogelijk plichtsverzuim gepleegd door ‘ [naam 2] ’. Uit dat onderzoek is gebleken dat betrokkene vermoedelijk onder deze naam een illegaal werkende prostituee heeft bezocht.
1.4.
Op 16 juni 2021 is door de korpschef opdracht gegeven tot het instellen van een disciplinair onderzoek door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) naar de gedragingen van betrokkene. Het onderzoek richtte zich aanvankelijk op het afnemen van een dienst(en) van een niet legale seksinrichting, het gebruik van de diensttelefoon voor het maken van afspraken met een prostituee en het raadplegen van politiesystemen op persoon en locatie van de illegale seksinrichting. Op 11 november 2021 is het onderzoek uitgebreid naar het raadplegen van politiesystemen voor ander gebruik dan waarvoor bedoeld, het registeren van feiten in de politiesystemen die niet te relateren zijn aan de functie en het rijden met een voorwerp met politielogo, waarbij verkeersovertredingen zijn gemaakt. Op 11 november 2021 is betrokkene met onmiddellijke ingang – gedurende het resterende onderzoek – buiten functie gesteld. Het onderzoek door VIK is afgerond op 26 november 2021.
1.5.
Na daartoe een voornemen aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt, waarop deze zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef met zijn besluit van 21 februari 2022, uitgereikt op 17 maart 2022, met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) betrokkene met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Betrokkene is verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim door:
  • het – in een zonder vergunning gedreven seksinrichting – afnemen van diensten van een illegaal acterende prostituee terwijl betrokkene hiervan (voorafgaand) kennis droeg;
  • het bevragen en raadplegen van de politie-informatiesystemen voor doeleinden die niet dienstgerelateerd waren;
  • het als verbalisant (optreden en) vastleggen van (privé)meldingen in de politieinformatiesystemen die niet voortvloeien uit – de aard van – de bij de functie van betrokkene behorende en aan betrokkene opgedragen werkzaamheden;
  • het oneigenlijk en/of voor privédoeleinden gebruiken van een bordje met het politielogo alsook het zich daardoor (naar anderen) onnodig kenbaar maken als politieambtenaar;
  • het (in privétijd) begaan van één of meerdere (ernstige) verkeersovertredingen (met zijn privévoertuig) waarbij het hiervoor genoemde bordje zichtbaar was voor de overige weggebruikers.
1.6.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2022. De korpschef heeft dit besluit met een besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) gehandhaafd. Op subsidiaire grondslag heeft de korpschef, gelet op de onder 1.5 genoemde gedragingen, betrokkene met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp ontslag verleend vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2022 herroepen, waardoor het dienstverband per 17 maart 2022 is hersteld. De rechtbank heeft overwogen dat de aan betrokkene verweten gedragingen als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt en de korpschef in beginsel de bevoegdheid heeft om betrokkene disciplinair te straffen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de opgelegde straf onevenredig is. Volgens de rechtbank heeft de korpschef niet onderbouwd waarom de verweten gedragingen zeer ernstig plichtsverzuim opleveren en zijn alle betrokken feiten, omstandigheden en belangen onvoldoende afgewogen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat appellant ten onrechte aan betrokkene de straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft opgelegd en dat het ontslag op deze grond geen stand kan houden. Ook de subsidiaire ontslaggrond kan volgens de rechtbank geen stand houden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is alleen anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Het standpunt van de korpschef
3. De korpschef is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd aan de hand van wat de korpschef in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
Ontvankelijkheid
4.1.
De korpschef heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de rechtbank het beroepschrift van betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat het te laat is ingediend. De Raad volgt de korpschef hierin niet.
4.1.1.
De korpschef heeft aangetoond dat het besluit van 11 oktober 2022 voor aangetekende verzending aan PostNL is aangeboden. Voorts staat op een door de korpschef overgelegde printscreen van PostNL dat de zending op 14 oktober 2022 aan het adres van betrokkene is aangeboden, dat de bezorging niet gelukt is en de zending naar een PostNL-punt is gezonden. Appellant heeft aangevoerd dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. De Raad acht dit aannemelijk omdat uit de stukken blijkt dat de digitale communicatie over de aangetekende brief, waaronder de aankondiging dat de bezorger onderweg is, niet naar het e-mailadres van betrokkene maar naar dat van de korpschef is verzonden. Omdat de zending niet door betrokkene is afgehaald, heeft de korpschef deze retour ontvangen. Het besluit is vervolgens op 11 november 2022 nogmaals ter aangetekende verzending aangeboden en afgeleverd. Op 28 november 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van betrokkene ontvangen.
4.1.2.
Het bestreden besluit is op correcte wijze bekendgemaakt. Aannemelijk is dat betrokkene, door de omstandigheden geschetst onder 4.1.1 die niet aan hem zijn toe te rekenen, pas kennis heeft kunnen nemen van het besluit op een moment dat de beroepstermijn al grotendeels was verstreken. In lijn met uitspraak van de Grote Kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 geldt in deze gevallen een bezwaar- of beroepstermijn van zes weken nadat de belanghebbende te weten is gekomen dat een besluit genomen is. [1] Betrokkene heeft binnen deze zes weken en daarmee tijdig beroep ingesteld. Daarmee heeft de rechtbank het beroep terecht ontvankelijk verklaard.
Strafontslag
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 1.5 genoemde gedragingen plichtsverzuim opleveren en dat dit plichtsverzuim betrokkene kan worden toegerekend. Dit betekent dat de korpschef bevoegd was aan betrokkene een disciplinaire straf op te leggen. In geschil is alleen de evenredigheid van de opgelegde straf.
4.3.
De korpschef heeft aangevoerd dat het samenstel van de verweten gedragingen, zowel gezien de omvang als de diversiteit, dermate ernstig is dat dit de straf van ontslag kan dragen. Deze beroepsgrond slaagt.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen zijn kwalificaties als “ernstig” of “zeer ernstig” niet rechtstreeks bepalend voor het antwoord op de vraag of een opgelegde straf als (on)evenredig aan het daaraan ten grondslag gelegde plichtsverzuim moet worden beschouwd; alleen de feitelijke aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, zijn daarvoor bepalend. [2]
4.3.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat in elk geval het samenstel van de gedragingen – gelet op de terecht hoge eisen van betrouwbaarheid, verantwoordelijkheid en integriteit die aan medewerkers van de politie worden gesteld – het strafontslag kan dragen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.3.
Betrokkene heeft diensten afgenomen van een prostituee terwijl hij wist dat zij zonder de vereiste vergunning werkzaam was. De korpschef heeft dit hem zwaar mogen aanrekenen. Betrokkene heeft verder meerdere keren het politie-informatiesysteem bevraagd voor doeleinden die niet werkgerelateerd waren. Binnen de organisatie van de politie is algemeen bekend dat dit niet is toegestaan. Bij het openen van systemen wordt hiervoor gewaarschuwd. Desalniettemin heeft betrokkene, naar eigen zeggen vanuit een stuk sentiment, in het systeem informatie opgevraagd. Daarmee heeft hij het door de korpschef in hem gestelde vertrouwen beschaamd. Dat hij niet de intentie had zichzelf te bevoordelen of anderen te benadelen doet daar niet aan af. Verder heeft betrokkene in zijn privévoertuig een bordje met het politielogo gebruikt, naar eigen zeggen om dat voertuig te beschermen tegen beschadiging en diefstal. Daarmee heeft hij misbruik gemaakt van zijn ambt als politieagent. Dit klemt temeer omdat betrokkene ten tijde van de op 16 oktober 2021 begane verkeersovertredingen dit bordje ook voor burgers zichtbaar achter de ruit had geplaatst en daarmee het aanzien van de dienst heeft geschaad.
4.4.
De onder 4.3.3 genoemde gedragingen zijn betrokkene zwaar aan te rekenen. Gelet op het grote belang van een onkreukbare politieorganisatie mogen aan een politieambtenaar hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. Dit belang weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van betrokkene bij behoud van zijn werk. Wat betrokkene verder heeft aangevoerd over zijn lange staat van dienst en zijn persoonlijke omstandigheden leidt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet tot het oordeel dat de korpschef de betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen.
4.5.
Uit 4.3.1 tot en met 4.4 volgt dat de korpschef aan betrokkene de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag heeft mogen opleggen. Dit betekent dat de overige gronden van de korpschef geen bespreking meer behoeven.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het besluit om betrokkene per 17 maart 2022 onvoorwaardelijk ontslag te verlenen in stand blijft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.

(getekend) H. Lagas

(getekend) M. Dafir

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3224.