ECLI:NL:CRVB:2025:1564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/2212 POL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen voorwaardelijk ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van de korpschef van politie niet-ontvankelijk werd verklaard. De korpschef had op 5 december 2023 aan appellant een voorwaardelijk ontslag opgelegd, waartegen appellant op 18 januari 2024 bezwaar maakte. De korpschef verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd vastgesteld dat het bezwaarschrift twee dagen te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Appellant voerde aan dat de rechtbank het beoordelingskader niet correct had toegepast en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 september 2025, waar appellant aanwezig was en de korpschef vertegenwoordigd werd door mr. R.H.A. Nathans. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan appellant kon worden toegerekend. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2024, 24/2055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 23 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de korpschef het bezwaar van appellant terecht nietontvankelijk heeft verklaard, omdat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Net als de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2025. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Nathans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 5 december 2023 heeft de korpschef aan appellant de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
1.2.
Appellant heeft met een e-mailbericht van 18 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2023.
1.3.
Met een besluit van 26 februari 2024 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zijn bezwaar te laat heeft ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 5 december 2023 op dezelfde dag in persoon is uitgereikt en dat appellant hiertegen met een e-mailbericht van 18 januari 2024 bezwaar heeft gemaakt. Daarmee is het bezwaarschrift twee dagen te laat ingediend. De rechtbank heeft aan de hand van het beoordelingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, [1] beoordeeld of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dit geval is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is of dat appellant slechts een gering verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant op het moment dat hij ziek werd maatregelen had kunnen treffen door een ander in te schakelen om zijn belangen te behartigen of door een pro forma bezwaarschrift in te dienen. Appellant heeft bovendien niet onderbouwd dat hij hiertoe als gevolg van de door hem gestelde voorhoofdsholteontsteking niet in staat was. Het beroep van appellant op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022 [2] gaat niet op, omdat in die zaak de gezondheidsklachten aannemelijk zijn geacht. Wat betreft de stelling van appellant dat in het bestreden besluit ten onrechte niet de mogelijkheid is opgenomen om een pro forma bezwaarschrift in te dienen, heeft de rechtbank overwogen dat er geen wettelijke verplichting is om deze in de rechtsmiddelenclausule op te nemen. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat appellant van deze mogelijkheid op de hoogte was. Bovendien heeft appellant op de zitting verklaard dat hij fiscaal recht heeft gestudeerd. Ook om die reden kan worden aangenomen dat hij hiervan op de hoogte was. Dat het om een geringe termijnoverschrijding zou gaan, dat er geen belangen van derden bij het besluit van 5 december 2023 zijn betrokken en dat appellant niet werd bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener, is daarom niet relevant. Dit betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat de korpschef het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank het beoordelingskader uit de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024 niet op de juiste wijze heeft toegepast en dat de beoordeling in zijn geval had moeten leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend.
4.2.
In de uitspraak van 30 januari 2024 heeft het CBb nieuwe uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van termijnoverschrijdingen als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in bestuursrechtelijke procedures. De Raad heeft zich hierbij aangesloten in zijn uitspraken van 8 mei 2024. [3]
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd over. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
4.4.
Evenals de rechtbank ziet de Raad in wat appellant heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. De door appellant beschreven omstandigheden wijzen niet op persoonlijke of externe omstandigheden zoals omschreven in de onder 4.2 genoemde uitspraken. De rechtbank heeft hierbij terecht de mate van deskundigheid van appellant meegewogen. Appellant heeft in hoger beroep nog gesteld dat hij sinds 2008 klachten ondervindt van MS en dat de diagnose in 2017 officieel is gesteld. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie, omdat appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij daardoor niet in staat was tijdig een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen tegen het besluit van 5 december 2023.
4.5.
Dit betekent dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan appellant kan worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet hierop in dit geval niet relevant is dat het gaat om een geringe termijnoverschrijding, dat er geen belangen van derden bij het besluit van 5 december 2023 betrokken zijn en dat appellant niet werd bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. Anders dan appellant heeft gesteld, is dit in overeenstemming met de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024. [4]

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir