ECLI:NL:CRVB:2025:1566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/643 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten beheer persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) door het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus. De appellant, die onder curatele staat, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van beheer van het pgb. Het bestuur heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten niet noodzakelijk zijn, omdat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is aangewezen op zorg die wordt ingekocht met een pgb. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het niet gaat om de noodzaak van het beheer van het pgb, maar om de noodzaak van het pgb zelf. De Raad stelde vast dat de kosten van beheer geen noodzakelijke kosten zijn als deze vermijdbaar zijn, en dat de appellant niet heeft aangetoond dat zorg in natura (ZIN) niet mogelijk was. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft, en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2024, 23/701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus (bestuur)
Datum uitspraak: 21 oktober 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het bestuur vindt dat de kosten niet noodzakelijk zijn, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is aangewezen op zorg die wordt ingekocht met een pgb. Appellant vindt deze kosten wel noodzakelijk omdat zorg in natura (ZIN) voor hem niet passend is, hij al zorg ingekocht met een pgb ontvangt en de kantonrechter de curator toestemming heeft gegeven tot het beheer van dit budget. Appellant krijgt hierin geen gelijk. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn curator heeft mr. M.H.A.J. Slaats, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 september 2025. Voor appellant en zijn curator is mr. Slaats verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.N. Packbier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 2002. Bij beschikking van 8 juli 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant appellant met ingang van de datum waarop hij meerderjarig wordt onder curatele gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand en X B.V. tot curator benoemd. Appellant woont op zorgboerderij [naam] te [woonplaats] ( [naam zorgboerderij] ), een kleinschalig gezinshuis, waar appellant zorg vanuit de Wlz ontvangt met een pgb. Op 21 december 2021 heeft de kantonrechter de curator toestemming verleend tot het beheer van het pgb.
1.3.
Op 26 januari 2022 heeft de curator namens appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van beheer van het pgb door de curator voor het jaar 2022 tot een bedrag van € 664,29 bruto.
1.4.
Met een besluit van 16 mei 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 januari 2023 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Appellant heeft namelijk, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat hij is aangewezen op de zorg bij [naam zorgboerderij] en daarmee op zorg die wordt ingekocht met een pgb.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie beoordelingsruimte.
4.2.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen. In geschil is alleen of de kosten noodzakelijk waren.
4.4.
Appellant voert aan dat de kosten al noodzakelijk zijn omdat hij een pgb heeft en de kantonrechter de curator toestemming heeft gegeven tot het beheer van dit pgb. Verder is appellant aangewezen op zorg die wordt ingekocht met een pgb. Hij verkeert in een kwetsbare positie en heeft één-op-één begeleiding nodig. [naam zorgboerderij] is door de kleinschaligheid, de familiaire sfeer en de ligging in de gemeente de beste en meest passende plek voor appellant. Bij [naam zorgboerderij] wordt geen ZIN geleverd. Daarom was zorg die wordt ingekocht met een pgb voor appellant noodzakelijk. Verder volgt uit de door hem overgelegde gegevens, waaronder het zorgplan, het ondersteuningsplan en brieven van de curator, dat appellant in een situatie verkeerde waarin de overstap naar een andere zorgverlener niet mogelijk was. Deze beroepsgronden slagen om de hierna volgende redenen niet.
4.4.1.
De Raad stelt voorop dat het hier niet gaat om de vraag of het beheren van het pgb in het geval van appellant noodzakelijk was, maar om de vraag of het pgb zelf noodzakelijk was. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op vaste rechtspraak dat kosten van beheer van een pgb geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW indien deze kosten vermijdbaar zijn, omdat betrokkene had kunnen kiezen voor ZIN en daarom niet was aangewezen op een pgb. [2] Daarom kan het enkele feit dat appellant een pgb heeft en dit pgb na toestemming van de kantonrechter door de curator wordt beheerd er niet toe leiden dat het college bijzondere bijstand voor de beheerkosten had moeten verlenen.
4.4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat ZIN in zijn geval niet mogelijk is. De Raad begrijpt dat appellant de relatie met zijn zorgverlener wenst voor te zetten, omdat hij bij [naam zorgboerderij] goede en passende zorg ontvangt. Maar appellant heeft, zoals ter zitting is gebleken, geen onderzoek gedaan naar andere oplossingsmogelijkheden dan ondersteuning die wordt ingekocht met een pgb. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt welke concrete pogingen hij heeft ondernomen om ZIN te verkrijgen bij andere instellingen in zijn directe woonomgeving en wat daarvan de resultaten zijn geweest. Dit had in het kader van zijn aanvraag om bijzondere bijstand wel op zijn weg gelegen. [3] De enkele stelling dat er overal wachtlijsten zijn en dat een geschikte ZIN-plek niet beschikbaar was, is ook in hoger beroep niet met controleerbare gegevens onderbouwd. Anders dan appellant meent, kan uit de door hem overgelegde gegevens, waaronder het zorgplan, het ondersteuningsplan en brieven van de curator, niet worden afgeleid dat appellant in een situatie verkeerde waarin de overstap naar een andere zorgverlener niet mogelijk was.
4.5.
Uit 4.4.2 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat ZIN voor hem niet mogelijk was en dat hij was aangewezen op zorg bij [naam zorgboerderij] ingekocht met een pgb. De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn dan ook niet aan te merken als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het beheer van pgb in stand blijft.
5.1.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal als voorzitter en E.J.M. Heijs en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.

(getekend) E.C.E. Marechal

(getekend) B.F.C. Wiedenhof

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1654.
3.Zie de uitspraak van 13 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2290.