ECLI:NL:CRVB:2025:1576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23/3126 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens onwerkbaar weer en het vertrouwensbeginsel in de NBBU-cao

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van drie appellanten tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hen geen WW-uitkering toe te kennen wegens onwerkbaar weer. De appellanten, die uitzendkrachten zijn, hadden een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) vanwege onwerkbaar weer, maar het Uwv had deze aanvragen afgewezen. De rechtbank Overijssel had de beroepen van de appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de NBBU-cao, die van toepassing was op de appellanten, geen regeling voor onwerkbaar weer bevatte, en dat de werkgever daarom niet vrijgesteld was van de loondoorbetalingsplicht. De Raad oordeelde echter dat het Uwv door onjuiste informatie op zijn website het vertrouwen van de appellanten en de werkgever had gewekt dat zij recht hadden op een WW-uitkering. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv gehouden was om aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de appellanten te voldoen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en droeg het Uwv op om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en de werkgever.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 oktober 2023, 21/2285, 21/2296 en 21/2328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats ] (appellant 2)
[appellant 3] te [woonplaats] (appellant 3)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken om de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellanten een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer toe te kennen. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag ontkennend.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft [gemachtigde] , belastingadviseur, hoger beroepen ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 14 mei 2025, [1] is werkgever uitgenodigd om als partij deel te nemen aan het geding in hoger beroep. Werkgever heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 augustus 2025. Namens appellanten en werkgever zijn verschenen [gemachtigde] en [naam] , werkzaam bij werkgever. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellanten hebben een uitzendovereenkomst met werkgever en een plaatsingsbevestiging voor de opdrachtgever waarvoor zij werkzaam zijn. Appellant 1 heeft een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd (fase 4) voor 36 uur per week en is met ingang van 28 februari 2020 geplaatst als heier II bij [naam B.V. 1] . Appellant 2 heeft een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd (fase 4) voor 38 uur per week en is met ingang van 14 april 2020 geplaatst als grondwerker weg- en wegenbouw bij [naam B.V. 2] Appellant 3 heeft een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd (fase 3) voor 40 uur per week en is met ingang van 1 februari 2021 geplaatst als bouwvakhelper bij [naam B.V. 3]
1.2.
Werkgever heeft namens appellanten bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens onwerkbaar weer vanaf 8 februari 2021.
1.3.
Bij besluiten van 15 juli 2021 (primaire besluiten) heeft het Uwv deze aanvragen afgewezen op de grond dat in de voor appellanten van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst (cao) geen regeling is opgenomen voor werkloosheid wegens onwerkbaar weer. Daarom is werkgever verplicht om het loon over deze periode van onwerkbaar weer door te betalen.
1.4.
Bij besluiten van 15 november 2021 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellanten tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.5.
Door de werkgever is met het Uwv afgesproken dat de uitkomst van de beroepsprocedure van appellanten tevens zal gelden voor de andere 73 werknemers van werkgever, waarvan de aanvragen om een uitkering wegens onwerkbaar weer vanaf 8 februari 2021 eveneens zijn afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft vooropgesteld dat in deze zaken de datum in geding 8 februari 2021 betreft. Op die datum gold voor uitzendkrachten de NBBU-cao die geldig was van 30 december 2019 tot en met 31 mei 2021 en de cao Bouw & Infra 2021-2022.
2.2.
De rechtbank heeft appellanten niet gevolgd in hun standpunt dat sprake is van een weeffout in de NBBU-cao omdat in de voorafgaand aan en opvolgend op de van toepassing zijnde cao wel een regeling voor onwerkbaar weer is opgenomen. Appellanten erkennen dat op de datum in geding bovenstaande NBBU-cao op hen van toepassing was en dat in deze cao geen regeling voor onwerkbaar weer is opgenomen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat over dit punt nog geen overeenstemming was bereikt in de cao. De onderhandelingen waren nog gaande en deze onderhandelingen hadden ook tot een andere uitkomst kunnen leiden. Van een weeffout is geen sprake.
2.3.
De rechtbank heeft appellanten ook niet gevolgd in hun standpunt dat de cao Bouw & Infra doorwerkt in hun arbeidsovereenkomsten en dat daarom de Regeling onwerkbaar weer (Regeling) in die cao ook op hen van toepassing was. In de uitzendovereenkomsten van appellanten is immers de NBBU-cao van toepassing verklaard. Het beroep van appellanten op de vergewisplicht (artikel 10.6.3 van de cao Bouw & Infra) treft volgens de rechtbank evenmin doel. Werkgever is lid van de NBBU en daarom is niet de gehele cao Bouw & Infra van toepassing, maar alleen bijlage 7. Bijlage 7 vermeldt geen regeling ten aanzien van onwerkbaar weer. Uit de cao Bouw & Infra volgt dan ook niet dat deze van toepassing is op (de werkgever van) appellanten.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een concrete toezegging. Het Uwv heeft een transcriptie van het telefoongesprek van werkgever met een medewerker van het Uwv (mr. J.W. van Schaik) van 5 februari 2021 overgelegd. Daaruit blijkt niet dat sprake is van een concrete toezegging dat recht bestaat op een WW-uitkering. Ook uit de andere notities van gesprekken met het klantcontactcentrum van het Uwv blijkt niet van toezeggingen. Deze gesprekken zagen allemaal op het doen van een melding en de mogelijkheden daartoe.
2.5.
Het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de rechtbank evenmin. Appellanten hebben kenbaar gemaakt dat zij geen uitkering hebben gekregen en andere werknemers die werkzaam zijn in de bouw wel. Er is echter ten aanzien van de werknemers onderling geen sprake van gelijke gevallen. De werkgever van appellanten hanteerde de NBBU-cao waar andere werknemers direct onder de cao Bouw & Infra vielen.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.
Volgens appellanten is sprake van een omissie in de NBBU-cao. In artikel 1, tweede lid, onder c, van de NBBU-cao is sprake van een foute verwijzing naar bijlage 2 van de cao Bouw & Infra. Hierdoor ontbreekt een regeling voor onwerkbaar weer. Volgens appellanten is het echter steeds de intentie geweest van de onderhandelingspartijen om in de NBBU-cap een regeling voor onwerkbaar weer op te nemen, zodat ook voor uitzendkrachten, die werkzaam zijn bij een opdrachtgever bij wie de cao Bouw & Infra van toepassing is, bij onwerkbaar weer recht zou bestaan op een WWuitkering. Als gevolg van de onjuiste verwijzing naar bijlage 2 van de cao Bouw & Infra kunnen appellanten weliswaar volgens de letter van de regeling geen aanspraak maken op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer, maar is zo’n afwijzing in strijd met de geest van de regeling en de bedoeling van de onderhandelingspartijen bij de NBBU-cao.
3.2.
Appellanten hebben ook hun standpunt gehandhaafd dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Volgens appellanten stond in de periode van 10 juni 2020 tot en met 8 februari 2021 op de website van het Uwv expliciet vermeld dat uitzendkrachten werkzaam in de bouw gebruik kunnen maken van deRegeling. Deze informatie bleek onjuist, omdat in de NBBU-cao geen regeling voor onwerkbaar weer was opgenomen. Het Uwv heeft dat erkend en de informatie op haar website nadien aangepast. Volgens appellanten kan de onjuiste informatie op de website worden gekwalificeerd als een toezegging jegens appellanten en werkgever, welke aan het Uwv kan worden toegerekend. Appellanten en werkgever mochten erop vertrouwen dat deze informatie juist was en dat appellanten met ingang van 8 februari 2021 recht hadden op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer. De rechtbank heeft deze beroepsgrond ten onrechte niet besproken in de aangevallen uitspraak.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft gevraagd om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Het Uwv deelt niet het standpunt van appellanten dat sprake is van een omissie in de NBBU-cao. Volgens het Uwv is de tekst van de toepasselijke NBBU-cao duidelijk en bevat deze cao geen regeling voor onwerkbaar weer. Dat het nooit de intentie is geweest van de onderhandelingspartijen bij de NBBU-cao om bij onwerkbaar weer de loondoorbetaling voor uitzendkrachten werkzaam in de bouw uit te sluiten, doet volgens het Uwv niet ter zake.
4.2.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Uwv erkend dat er inderdaad onjuiste informatie op de website van het Uwv heeft gestaan. De aanvankelijke stelling, dat dit slechts één dag het geval is geweest (namelijk op 8 februari 2021) is door het Uwv ter zitting genuanceerd in die zin, dat niet meer met zekerheid te zeggen valt hoe lang de onjuiste informatie op de website heeft gestaan. Het ging daarbij volgens het Uwv echter om informatie van algemene aard, zodat hieraan geen gerechtvaardigde verwachting kon worden ontleend. Daar komt bij dat het Uwv al vanaf 2015 een proclaimer op zijn website heeft staan. Bovendien heeft de NBBU haar leden al op 8 februari 2021 geïnformeerd over de onjuiste informatie op de website van het Uwv. Daarom heeft op grond van de onjuiste informatie op de website van het Uwv niet de gerechtvaardigde verwachting kunnen ontstaan dat appellanten recht hadden op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer.
Het standpunt van werkgever
5. Werkgever heeft zich achter het standpunt van appellanten geschaard.

Het oordeel van de Raad

6.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in de hoger beroepen hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen slagen. De wet- en regelgeving die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk is, is ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wettelijk kader
7.1.
Artikel 7:628, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werkgever verplicht is om het naar tijdsruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Op grond van het negende lid van dat artikel kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de in het eerste lid genoemde verplichting geheel of gedeeltelijk niet geldt, indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid het gevolg is van bij die regeling te bepalen buitengewone omstandigheden en aan de bij die regeling te bepalen voorwaarden wordt voldaan. Dit betreft de Regeling. [2] Op grond van deze Regeling is de werkgever vrijgesteld van de loondoorbetalingsplicht als is voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, van de Regeling genoemde voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat bij cao of regeling door of namens daartoe bevoegde bestuursorganen een regeling is getroffen in welke buitengewone natuurlijke omstandigheden en onder welke voorwaarden de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht. Als de werkgever is vrijgesteld van de loondoorbetalingsplicht verliest de betrokken werknemer arbeidsuren. Als de werknemer ook beschikbaar is om arbeid te aanvaarden ontstaat werkloosheid. De werknemer die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden heeft recht op een WW-uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.
7.2.
Het gaat in deze zaken om de vraag of het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellanten met ingang van 8 februari 2021 een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer toe te kennen, omdat in de NBBU-cao voor werkloosheid wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden geen regeling is opgenomen en daarmee niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Daarnaast verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of het Uwv de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat appellanten in aanmerking zouden komen voor een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer.
Geen regeling getroffen in NBBU-cao voor onwerkbaar weer
8.1.
Vaststaat dat in de NBBU-cao die geldig was van 30 december 2019 tot en met 31 mei 2021 geen regeling voor onwerkbaar weer is getroffen. Artikel 1, tweede lid, onder c, van de NBBU-cao verwees oorspronkelijk abusievelijk naar bijlage 2 van de cao Bouw & Infra. Bij de tweede editie van deze cao, van januari 2020, is deze fout hersteld en wordt in dit artikelonderdeel verwezen naar bijlage 7 van de cao Bouw & Infra. Bijlage 7 van de cao Bouw & Infra verwijst echter niet naar artikel 7.5 van de cao Bouw & Infra, waarin een regeling voor onwerkbaar weer is opgenomen. Bijlage 7 verwijst evenmin naar de cao onwerkbaar weer Bouw & Infra 2021-2023. Ook overigens is er in de NBBU-cao geen regeling voor onwerkbaar weer getroffen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling.
8.2.
Dat het volgens werkgever wel steeds de bedoeling is geweest van de onderhandelingspartijen bij de NBBU-cao om een regeling voor onwerkbaar weer op te nemen in de cao, maakt dat niet anders. De bewoordingen van artikel 1, tweede lid, onder c, van de NBBU-cao zijn duidelijk en daarin is geen regeling voor onwerkbaar weer opgenomen. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, was werkgever niet vrijgesteld van zijn verplichting tot loondoorbetaling aan appellanten. Dit betekent dat appellanten met ingang van 8 februari 2021 geen arbeidsuren hebben verloren en per die datum niet werkloos zijn geworden. Appellanten komen daarom op grond van artikel 18 van de WW met ingang van 8 februari 2021 niet voor een WW-uitkering in aanmerking.
Vertrouwensbeginsel
9.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020. [3] Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de gehele schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank dat uit de transcriptie van het telefoongesprek van 5 februari 2021 tussen werkgever en Uwv-medewerker Van Schaik niet blijkt van een concrete toezegging dat appellanten aanspraak konden maken op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer, wordt onderschreven. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het telefoongesprek betrekking had op het doen van een ‘melding’ van buitengewone natuurlijke omstandigheden [4] en dat dit niet hetzelfde is als het doen van een aanvraag. Een melding is een voorwaarde om op een later moment een aanvraag te kunnen indienen. Van Schaik heeft er in het telefoongesprek ook uitdrukkelijk op gewezen dat er bij de aanvraag nog een controle zal worden uitgeoefend en dat als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, de aanvraag kan worden afgewezen. Er is door deze Uwv-medewerker dan ook geen toezegging, uitlating of gedraging gedaan, waaruit in de gegeven omstandigheden kon en mocht worden afgeleid dat appellanten in aanmerking zouden komen voor een WWuitkering wegens onwerkbaar weer.
9.3.
De Raad is van oordeel dat dit anders ligt ten aanzien van de informatie die ten tijde in geding op de website van het Uwv stond. Het Uwv heeft ter zitting een schermafbeelding van deze informatie overgelegd. Deze informatie luidt als volgt:
“Uitzendbranche en onwerkbaar weer
Bent u werkgever in de uitzendbranche, en heeft uw uitzendkracht last van extreme weersomstandigheden? Bijvoorbeeld omdat hij door vorst of hoog water niet kan werken? Dan kan hij mogelijk een uitkering wegens onwerkbaar weer krijgen. Hiervoor gelden bepaalde voorwaarden.
-
Geldt voor uw uitzendkracht ABU fase B of C / NBBU fase 3 of 4?
Uitzendkrachten in deze fasen hebben een dienstverband voor (on)bepaalde tijd. Kan deze uitzendkracht niet werken door onwerkbaar weer? Bied hem dan ander werk aan. Heeft u geen ander werk? Dan betaalt u zijn loon door.
Is deze uitzendkracht een vakkracht op een bouwplaats? Dan geldt voor hem een uitzondering volgens de cao ABU en NBBU. U kunt dan een uitkering wegens onwerkbaar weer voor hem aanvragen. Uw uitzendkracht moet dan voldoen aan de volgende voorwaarden:

Hij is een uitzendkracht in ABU fase B of C / NBBU fase 3 of 4.

Zijn inlener, waaruit zijn werkloosheid ontstaat, volgt de cao voor de Bouwnijverheid.

Hij is een vakkracht, dit betekent dan dat hij:
* in de afgelopen twee jaar, twaalf maanden of langer, als werknemer of uitzendkracht werkte op een bouwplaats; of
* een vakopleiding volgt of behaalde die in de cao voor de Bouwnijverheid is erkend.”
9.4.
Anders dan het Uwv heeft gesteld is hier geen sprake van algemene informatie waaraan voor individuele gevallen geen verwachting kan worden ontleend. De informatie heeft immers specifiek betrekking op de uitzendbranche en is mede gelet op de daarbij vermelde voorwaarden – dermate concreet en ondubbelzinnig dat werkgever en appellanten hieraan de gerechtvaardigde verwachting konden ontlenen dat – als er aan de genoemde voorwaarden werd voldaan – er voor appellanten aanspraak zou bestaan op een WWuitkering wegens onwerkbaar weer. Niet in geschil is dat appellanten, die als vakkracht op een bouwplaats werkten, aan de vermelde voorwaarden voldeden. De Raad is van oordeel dat daarmee de gerechtvaardigde verwachting is ontstaan dat appellanten recht hadden op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer. Daaraan doet niet af dat de NBBU op 8 februari 2021 zijn leden via de eigen website heeft geïnformeerd dat de informatie op de Uwv-website onjuist was. Ook het feit dat het Uwv op zijn website een proclaimer/disclaimer hanteert, waarbij erop gewezen wordt dat het kan voorkomen dat bepaalde informatie niet helemaal juist of actueel is, maakt dit niet anders: volgens vaste rechtspraak [5] kan in het algemeen aan dergelijke disclaimers bij een uitlating die – zoals hier het geval is – zonder die disclaimer een toezegging zou zijn, voorbij worden gegaan.
9.5.
Niet ter discussie staat dat de onjuiste informatie op de website is toe te rekenen aan het Uwv.
9.6.
Dit betekent echter niet zonder meer dat het Uwv gehouden is aan de gerechtvaardigde verwachting te voldoen. In dat kader moet, zoals onder 9.1 is overwogen, een belangenafweging plaatsvinden. Werkgever heeft zijn belang ter zitting toegelicht. Als werkgever had geweten dat zijn werknemers geen aanspraak konden maken op WWuitkeringen wegens onwerkbaar weer, dan had hij geprobeerd ze voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden bij een andere opdrachtgever te plaatsen of met de werknemers kunnen afspreken dat zij gedurende de vorstperiode vrije dagen zouden opnemen. Werkgever kon tegenover zijn werknemers in redelijkheid niet meer terugkomen op de mededeling dat zij met behoud van loon naar huis konden gaan, zolang zij als gevolg van de vorst hun werkzaamheden niet konden verrichten. Omdat het in totaal om 76 werknemers gaat en de vorstperiode meerdere weken heeft aangehouden, heeft werkgever op basis van de onjuiste informatie van het Uwv aanzienlijke financiële schade geleden. Het belang van het Uwv bestaat uit het voorkomen dat, in strijd met de wet, een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer moet worden toegekend. Dit algemeen belang weegt in dit geval naar het oordeel van de Raad minder zwaar dan het belang van werkgever, die op basis van onjuiste informatie van het Uwv richting zijn werknemers onomkeerbare mededelingen heeft gedaan en daardoor grote financiële schade lijdt.

Conclusie en gevolgen

9.7.
Uit 9.1 tot en met 9.6 volgt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het Uwv is daarom gehouden om aan de gerechtvaardigde verwachting van werkgever te voldoen door aan appellanten per 8 februari 2021 WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer toe te kennen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en het Uwv opdragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar slechts bij de Raad beroep open staat.
10. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellanten en werkgever. Deze kosten worden, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Totaal: € 3.628,-. Het Uwv dient tevens het door appellanten in beroep (driemaal € 49,-) en in hoger beroep (driemaal € 136,‑) betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van 15 november 2021;
  • draagt het Uwv op om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellanten en werkgever tot een bedrag van in totaal € 3.628,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 555,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Werkloosheidswet

Artikel 1a, eerste lid, van de WW:
Onder arbeidsuur wordt in deze wet verstaan:
uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen; of
uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
Artikel 16, eerste lid, van de WW:
Werkloos wordt de werknemer die:
in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en
beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Artikel 18 van de WW:
1. De werknemer, die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden heeft recht op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.
2. De artikelen 17, en 42, tweede lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde werknemer.

Burgerlijk Wetboek:

Artikel 7:628, eerste lid, van het BW:
De werkgever is verplicht het naar tijdsruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Artikel 7:628, negende lid, van het BW:
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de in lid 1 genoemde verplichting geheel of gedeeltelijk niet geldt indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid het gevolg is van bij die regeling te bepalen buitengewone omstandigheden en aan bij die regeling te bepalen voorwaarden wordt voldaan.

Regeling onwerkbaar weer:

Artikel 1 Begripsbepaling:
a. loondoorbetalingsplicht: de in artikel 628, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde verplichting van de werkgever om het naar tijdsruimte vastgestelde loon van de werknemer te voldoen, indien het niet verrichten van arbeid niet in redelijkheid voor rekening van de werknemer dient te komen;
b. buitengewone natuurlijke omstandigheden: buitengewone natuurlijke omstandigheden, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Werkloosheidswet, met dien verstande dat alleen sprake is van buitengewone natuurlijke omstandigheden in verband met:
1e. vorst, ijzel of sneeuwval, indien deze omstandigheden zich voordoen in de periode van 1 november tot en met 31 maart;
2e. […]
Artikel 2 Vrijstelling in verband met buitengewone natuurlijke omstandigheden:
1. De werkgever is vrijgesteld van de loondoorbetalingsplicht indien op de dag waarop de buitengewone natuurlijke omstandigheid zich voordoet voldaan is aan de hierna genoemde voorwaarden:
a. het niet verrichten van de overeengekomen arbeid is het gevolg van buitengewone natuurlijke omstandigheden;
b. bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens daartoe bevoegde bestuursorganen is een regeling getroffen in welke buitengewone natuurlijke omstandigheden en onder welke voorwaarden de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht;
c. het aantal wachtdagen, genoemd in artikel 3 is verstreken;
d. de betrokken werknemer maakt over de uren waarop niet kan worden gewerkt, aanspraak op een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet; en
e. de werkgever heeft overeenkomstig artikel 4 melding gedaan aan het Uwv van iedere dag waarop ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden niet kan worden gewerkt.
2. De vrijstelling op grond van het eerste lid geldt niet voor zover een werknemer verlof heeft of vakantie geniet.
Artikel 4 Melding bij buitengewone natuurlijke omstandigheden:
1. Op elke dag waarop de overeengekomen arbeid ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden niet kan worden verricht, meldt de werkgever aan het UWV per werknemer voor welk aantal arbeidsuren op welke werklocatie en voor welk tijdvak van de dag de arbeid niet kan worden verricht, alsmede de functie van de werknemer en de reden voor het niet kunnen verrichten van de arbeid.
2. De werkgever doet de melding, bedoeld in het eerste lid, op de dag waarop deze betrekking heeft. De melding geldt voor de gehele dag. Indien de melding betrekking heeft op een omstandigheid als bedoeld in artikel 3, onderdeel a of c, wordt de melding vóór 10:00 uur in de ochtend ontvangen door het UWV.
3. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, maakt de werkgever gebruik van het daartoe door het UWV beschikbaar gestelde formulier.
NBBU-cao voor Uitzendkrachten, geldig van 30 december 2019 tot en met 31 mei 2021.
Artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van de NBBU-cao:
Als de uitzendonderneming een uitzendkracht ter beschikking stelt aan een opdrachtgever die gebonden is aan de cao Bouw & Infra en op deze uitzendonderneming de cao voor Uitzendkrachten van toepassing is, geldt dat de uitzendonderneming verplicht is bij de opdrachtgever uit te vragen en aan de uitzendkracht te bevestigen welke specifieke bepalingen uit bijlage 7 van de cao Bouw & Infra voor hem gelden.

Voetnoten

1.CRvB 14 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:749.
2.Staatscourant 2019, 70095.
3.CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
4.Artikel 4 van de Regeling onwerkbaar weer.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2.