In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. De appellant, die in bijstandbehoevende omstandigheden zou verkeren, heeft zijn aanvraag ingediend op 13 juni 2022. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van een onduidelijke financiële situatie en het ontbreken van bewijs dat de appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De appellant heeft aangevoerd dat hij open kaart heeft gespeeld over zijn financiële situatie en dat er dringende redenen zijn om hem bijstand toe te kennen. Echter, de Raad heeft geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt welk bedrag hij wanneer van wie heeft geleend en onder welke voorwaarden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële situatie en dat de verklaringen over zijn huurconstructie niet aannemelijk zijn. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft, en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.