ECLI:NL:CRVB:2025:1604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
25/91 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit inzake Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit van 27 september 2007, waarin aan appellant een Wajong-uitkering is toegekend. Appellant, geboren in 1989 en bekend met microcefalie en een ernstige verstandelijke beperking, heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor verhoging van zijn Wajong-uitkering naar 85% van de grondslag. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 27 september 2007. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2024, 24/2513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 27 september 2007, waarin het Uwv appellant Wajong-uitkering heeft toegekend, zonder verhoging tot 85% van het dagloon.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 23/2113 Wajong, behandeld op een zitting van 6 augustus 2025. Voor appellant zijn zijn moeder, [naam moeder] en mr. Weldam verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger. Na afloop van de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1989, is bekend met microcefalie met een ernstig verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een flexiecontractuur van de knieën en vingers, waardoor appellant rolstoelafhankelijk is. Hij is volledig ADLafhankelijk. Bij besluit van 27 september 2007 heeft het Uwv aan appellant, vanaf zijn achttiende verjaardag, een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend.
1.2.
Op 11 januari 2022 heeft het Uwv een aanvraag ontvangen voor een verhoging van de Wajong-uitkering. Met een besluit van 19 april 2022 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant per 11 januari 2022 verhoogd tot een percentage van 85% van de grondslag.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2022 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de ingangsdatum van de verhoging gewijzigd naar 11 januari 2021. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 9 juni 2023 (23/145) het beroep tegen het besluit van 30 november 2022 ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. Hiertegen heeft appellant hoger beroep ingesteld (23/2113).
1.4.
Appellant heeft op 11 juli 2023 verzocht het besluit van 27 september 2007, waarin aan hem per [geboortedatum] 2007 een Wajong-uitkering is toegekend naar 75% van de grondslag, ter herzien. Volgens appellant had het Uwv hem per die datum al een verhoging tot 85% van de grondslag moeten toekennen. Met een besluit van 3 augustus 2023 heeft het Uwv dit verzoek buiten behandeling gesteld.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden, zodat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 27 september 2007.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in dit geval geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 27 september 2007. De verzekeringsarts heeft in het medisch onderzoeksverslag van 25 september 2007 al geconcludeerd dat er sprake was van langdurige ADL-afhankelijkheid, waardoor geen belastbaarheidsprofiel is opgesteld. Hieruit blijkt dat het Uwv in 2007 al bekend was met het feit dat appellant hulpbehoevend was, in de zin dat hij was aangewezen op hulp bij alle essentiële dagelijkse terugkomende verrichtingen.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Het is vaste rechtspraak dat voor een verhoging van de uitkering in geval van hulpbehoevendheid in principe een aanvraag is vereist. In dit geval staat echter vast dat appellant destijds geen aanvraag voor een dergelijke verhoging heeft ingediend. Hoewel het wellicht de voorkeur zou hebben verdiend dat het Uwv appellant destijds zou hebben gewezen op de mogelijkheid om een verhoging aan te vragen in het geval van hulpbehoevendheid, rust er volgens vaste rechtspraak geen wettelijke verplichting op het Uwv om dat te doen. Gelet daarop was het besluit van 27 september 2007 niet onmiskenbaar onjuist.
2.3.
Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging. Uit de rechtspraak waar appellant naar heeft verwezen, volgt dat alleen ten aanzien van de periode na de aanvraag het bestuursorgaan een belangenafweging moet maken. Het herzieningsverzoek ziet echter juist op de periode voorafgaand aan de aanvraag. Voor wat betreft deze periode moet de bestuursrechter zich beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijk besluit te herzien. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 27 september 2007.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de medische stukken uit 2007, die ten grondslag lagen aan de toekenning van de Wajong-uitkering, wel degelijk zijn aan te merken als nieuw feit. Daarnaast is de weigering om terug te komen van het besluit van 27 september 2007 evident onredelijk. In 2007 was immers al duidelijk dat appellant in aanmerking kwam voor een verhoging van de uitkering, omdat hij volledig ADL-afhankelijk is. Een aparte aanvraag was daarom niet noodzakelijk. Het Uwv heeft onzorgvuldig gehandeld door de verhoging niet al in 2007 toe te kennen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het weigeren terug te komen van het besluit van 27 september 2007 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 27 september 2007 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1] Volgens vaste rechtspraak kan daarbij worden betrokken of het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. Een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of een summier onderzoek moet voldoende zijn om onmiskenbare onjuistheid daarvan te concluderen. [2]
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Anders dan appellant heeft gesteld, kwalificeren de medische stukken uit 2007, die ten grondslag lagen aan de toekenningsbeslissing van 27 september 2007, niet als nieuw feit. Uit het medisch onderzoeksverslag van 25 september 2007 blijkt immers al dat sprake was van langdurige ADL-afhankelijkheid en dat appellant dus hulpbehoevend was. Dat het Uwv volgens appellant in 2007 niet heeft onderkend dat dit gegeven had moeten leiden tot het toekennen van een verhoging van de uitkering, is niet aan te merken als nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
5.3.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat de weigering om terug te komen van het besluit van 27 september 2007 evident onredelijk is. Het is vaste rechtspraak dat voor een verhoging van de uitkering in geval van hulpbehoevendheid een aanvraag is vereist. Niet in geschil is dat appellant in 2007 geen verhoging heeft aangevraagd. Dat met het besluit van 27 september 2007 niet ook een verhoging is toegekend, is daarom niet onmiskenbaar onjuist. Dat het Uwv inmiddels bij een Wajong-aanvraag ambtshalve beoordeelt of recht bestaat op een verhoging, is hiervoor eveneens onvoldoende.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestond om terug te komen van het besluit van 27 september 2007. Het Uwv heeft het verzoek van 11 juli 2023 dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106, van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363 en van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:118.