In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 9 maart 1999 een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 [X] 2025. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 maart 2023, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard. Verzoeker stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven tot herziening. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het verzoek om herziening is afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure binnen de redelijke termijn is behandeld en dat er geen grond is voor schadevergoeding. De uitspraak van de Raad van 2 [X] 2025 blijft derhalve in stand.