ECLI:NL:CRVB:2025:1883
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van het dagloon voor WIA-uitkering en toepassing van de startersregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van een betrokkene voor haar WIA-uitkering. De betrokkene, die in de ouderenzorg en als arts heeft gewerkt, was in geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van haar dagloon, dat per 1 januari 2021 was vastgesteld op € 170,96. Het Uwv had betrokkene niet als starter aangemerkt op basis van artikel 18 van het Dagloonbesluit, omdat zij in de referteperiode loon had ontvangen. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat het Uwv het dagloon in strijd met het evenredigheidsbeginsel had vastgesteld, maar de Centrale Raad volgde het standpunt van het Uwv. De Raad oordeelde dat de nabetaling die betrokkene in juli 2013 had ontvangen, binnen de referteperiode viel en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv wel in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het Dagloonbesluit en de voorwaarden waaronder de startersregeling kan worden toegepast.