ECLI:NL:CRVB:2025:622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
24/268 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv met betrekking tot de WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit door het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep. Appellant had eerder een brief gestuurd naar het Uwv waarin hij fouten bij de vaststelling en uitbetaling van zijn WAO-uitkering aanhaalde, maar het Uwv had deze brief niet als een besluit aangemerkt. De Raad komt tot de conclusie dat er geen sprake is van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, en dat de rechtbank dus niet bevoegd was om het beroep te behandelen. Hierdoor kan de Raad ook niet ingaan op de inhoudelijke argumenten van appellant over de fouten van het Uwv. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt door de Raad niet in behandeling genomen, omdat dit buiten de procedure valt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

24/268 WAO
Datum uitspraak: 23 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 november 2023, 22/356 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Thailand) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellant tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep. Aan een inhoudelijke beoordeling van wat appellant heeft aangevoerd over fouten die het Uwv heeft gemaakt bij de vaststelling en uitbetaling van zijn WAO-uitkering komt de Raad niet toe. De Raad is niet bevoegd om kennis te nemen van het door appellant gedane verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 maart 2025. Appellant heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman, die eveneens via een videoverbinding heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitvoerig overzicht van de feiten en omstandigheden wordt onder meer verwezen naar de uitspraken van de Raad van 8 april 2016 [1] en 21 oktober 2020. [2] Hier wordt volstaan met het volgende.
1.1
Appellant heeft vanaf 12 september 1994 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Op 15 december 2021 heeft appellant een brief aan het Uwv gestuurd. In deze brief heeft appellant geschreven dat hij verschillende gesprekken heeft gehad met een medewerkster van het Uwv, waarin hij heeft geprobeerd duidelijk te maken dat er fouten zijn gemaakt bij de vaststelling en betaling van zijn WAO-uitkering. Volgens appellant heeft het Uwv de gesprekken beëindigd, omdat niet meer dan drie jaar terug kan worden gekeken om betalingen en beslissingen te controleren. Appellant maakt bezwaar tegen deze mondelinge mededeling. Een schriftelijke bevestiging heeft hij niet ontvangen.
1.3.
Omdat hij geen reactie van het Uwv had ontvangen op zijn brief, heeft appellant op 3 februari 2022 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
1.4.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv de brief van appellant van 15 december 2021 alsnog aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij besluit van 24 maart 2022 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet kenbaar heeft gemaakt tegen welk besluit hij bezwaar maakt en waarom hij het niet met dat besluit eens is. Het Uwv heeft de rechtbank verzocht het besluit van 24 maart 2022 te betrekken in de lopende beroepsprocedure.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant beschouwd als een beroep tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit op een aanvraag en heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant een besluit wil van het Uwv over wat tussen hem en een medewerkster van het Uwv tijdens meerdere gesprekken in 2021 is besproken en over de reden dat die gesprekken eenzijdig door het Uwv zijn stopgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv hierover niets op papier heeft gezet. Zij heeft tegelijkertijd vastgesteld dat, als het Uwv dat wel zou hebben gedaan, daarmee geen sprake zou zijn geweest van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het op papier zetten van wat is besproken tijdens diverse gesprekken dan wel het vermelden van de redenen voor de beëindiging van die gesprekken is namelijk niet op rechtsgevolg gericht. Van het niet tijdig nemen van een besluit is daardoor geen sprake, zodat daartegen ook geen beroep kon worden ingesteld. Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft zij geen inhoudelijk oordeel gegeven over wat appellant inhoudelijk ter onderbouwing van zijn beroep op papier heeft gezet en op zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het beroep van appellant niet is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar in het besluit van 24 maart 2022.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om het Uwv op te dragen de WAOuitkering die niet of te weinig aan hem is betaald alsnog uit te betalen. In hoger beroep heeft appellant dat verzoek herhaald en uiteengezet welke fouten het Uwv volgens hem in de loop der jaren heeft gemaakt. Hij heeft de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van alle schade die hij in de afgelopen 30 jaar heeft geleden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep van appellant geen plaats is.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat als het Uwv op papier zou zetten wat is besproken tijdens de gesprekken in 2021 en waarom deze gesprekken zijn beëindigd, daarmee geen sprake zou zijn geweest van een besluit. Van het niet tijdig nemen van een besluit is daardoor geen sprake, zodat daartegen ook geen beroep kon worden ingesteld. Hieruit volgt dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep van appellant. Dit betekent dat het dictum van de aangevallen uitspraak niet juist is. In beginsel wordt een uitspraak van een voorgaande rechter vernietigd in het geval de (neven)beslissingen van deze uitspraak onjuist zijn. Zoals de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 9 oktober 2024 [3] is vernietiging van een door de voorgaande rechter gedane uitspraak wegens een (vermeende) misslag in het dictum slechts aangewezen indien de belangen van de appellant daarmee kunnen worden gediend. Niet valt in te zien hoe het corrigeren van de beslissing enig belang van appellant kan dienen. De Raad ziet daarom in dit geval geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd over fouten die het Uwv in het verleden heeft gemaakt bij de vaststelling en berekening van zijn WAO-uitkering, valt buiten de omvang van de procedure. De rechtbank is daar terecht niet op ingegaan en ook de Raad zal daar geen oordeel over geven. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het verzoek om schadevergoeding geen verband houdt met het staken van de gesprekken door het Uwv, maar met eerdere besluiten van het Uwv en de uitvoering daarvan. De Raad ziet hierin aanleiding het verzoek aan te merken als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent ook dat de Raad niet bevoegd is om kennis te nemen van het door appellant ingediend verzoek om vergoeding van de schade. [4] De Raad zal dit verzoek doorzenden aan het Uwv.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat in 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en de Raad verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:1 van de Awb:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 6:2 van de Awb:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 1:3 van de Awb:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 8:88 van de Awb:
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90 van de Awb:
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:91, eerste lid, van de Awb:
Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.

Voetnoten

1.CRvB 8 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1295.
2.CRvB 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2571.
3.CRvB 9 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1963.
4.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 4 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:855.