ECLI:NL:CRVB:2025:705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1355 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 26 augustus 2016, waarin appellant geen Wajong-uitkering werd toegekend. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn die recht geven op een Wajong-uitkering, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende stukken ingediend, maar de Raad is van mening dat deze stukken niet nieuw zijn en dat appellant deze eerder had kunnen inbrengen. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016 niet evident onredelijk is. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Uwv en laat de weigering van de Wajong-uitkering in stand.

Uitspraak

24/1355 WAJONG
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2024, 23/2416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016. Met dit besluit heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is sprake van nieuwe informatie op grond waarvan hij recht heeft op een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 26 augustus 2016.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en in hoger beroep nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere stukken. Appellant heeft een nadere reactie ingediend en het Uwv heeft ook hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1976. Met een door het Uwv op 21 april 2016 ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Met een besluit van 26 augustus 2016 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en vervolgens beroep en hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 november 2020 [1] heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering.
1.2.
Op 4 september 2022 heeft appellant een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Hierbij heeft hij diverse, onder meer medische, stukken overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van zijn besluit van 26 augustus 2016. Bij besluit van 25 oktober 2022 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellant geen nieuwe (medische) feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016. Bij besluit van 17 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is met de in deze procedure overgelegde informatie, waaronder informatie van de Lymfoedeem Werkgroep Drachten, geen sprake van nieuwe (medische) feiten of veranderde omstandigheden. Ook is niet gebleken dat appellant deze (medische) stukken niet eerder had kunnen inbrengen. Het Uwv heeft volgens de rechtbank het verzoek om voor het verleden terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen afwijzen. Ook is niet gebleken dat het besluit van het Uwv in de eerdere procedure onmiskenbaar onjuist is. De stukken van de Lymfoedeem Werkgroep Drachten hebben volgens de rechtbank voorts geen betrekking op het zeventiende levensjaar van appellant. Verder heeft appellant geen andere nieuwe medische gegevens overgelegd die betrekking hebben op de voor de Wajong van belang zijnde periode. Er is volgens de rechtbank daarom ook geen aanleiding om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft herhaald dat de stukken van de Lymfoedeem Werkgroep Drachten wel nieuwe medische feiten betreffen en dat hij deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen. Verder heeft appellant in hoger beroep nog stukken overgelegd van het Academisch Ziekenhuis Leiden (AZL) uit 1994 ter onderbouwing van zijn standpunt dat bij zijn eerste aanvraag uitgegaan had moeten worden van meer beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het Uwv heeft op de herhaalde aanvraag van appellant beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat (ook) de stukken van de Lymfoedeem Werkgroep Drachten eerder hadden kunnen worden overgelegd, zodat deze stukken geen nieuw gebleken feiten zijn in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De al in beroep ingenomen stelling van appellant dat hij er in de vorige procedure ten onrechte van is uitgegaan dat hij over het volledige dossier beschikte, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant zijn aanvraag van 4 september 2022 niet heeft onderbouwd met nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In wat appellant heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat de afwijzing om voor het verleden terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016 evident onredelijk is.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde stukken van de Lymfoedeem Werkgroep Drachten geen betrekking hebben op het zeventiende levensjaar van appellant en dat hij in beroep verder geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die betrekking heeft op de periode toen appellant zeventien en achttien jaar oud was en de periode van vijf jaren daarna. Er is daarom ook geen aanleiding om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 23 december 2024 voorts ingegaan op de in hoger beroep overgelegde stukken van het AZL, die gegevens bevatten over de fysieke klachten van appellant van het dertiende tot het achttiende levensjaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat appellant in 2016 door de primaire verzekeringsarts is gezien en onderzocht en dat deze er daarbij al vanuit is gegaan dat het lymfoedeem aan de benen ook al voor het achttiende jaar speelde. Bij de primaire verzekeringsarts was het beeld, vele jaren later, overigens duidelijk verslechterd. De verzekeringsarts stelde in 2016 dat de belastbaarheid rond het achttiende jaar niet meer exact was vast te stellen. Uit het bij de stukken van het AZL overgelegde verslag van manueel therapeut C. Borger van 12 juli 1994 is verder op te maken dat er geen structurele verbetering heeft plaatsgevonden ten aanzien van het lymfoedeem, maar ook dat de spanning in het been wel duidelijk is verminderd en dat het vollopen (van het been) door de zwaartekracht wel langer lijkt. Deze informatie ondersteunt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er sprake was van een ziekte op het achttiende jaar van appellant, zoals door de primaire verzekeringsarts in 2016 ook is aangenomen, maar de ingebrachte gegevens zijn te beperkt om op basis daarvan de belastbaarheid (van destijds) voldoende nauwkeurig vast te kunnen stellen. Van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake en de stukken doen geen afbreuk aan de medische beoordeling in 2016. Daarnaast had appellant de informatie eerder kunnen inbrengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt hierin gevolgd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat (ook) deze informatie geen aanleiding geeft om terug te komen van het besluit van 26 augustus 2016.
4.5.
Van belang is verder dat het hier gaat om een verzoek om terug te komen van een besluit op een eerder gedane, maar laattijdige, aanvraag. Voor laattijdige aanvragen geldt dat met het verstrijken van de tijd het steeds moeilijker wordt om de exacte medische situatie in het verleden vast te stellen. Dit komt naar vaste rechtspraak [3] voor risico van de laattijdige aanvrager.
4.6.
Voor zover appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige wordt dit verzoek, gelet op wat hiervoor is overwogen, afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 18 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2902.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Zie onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.