ECLI:NL:CRVB:2025:778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/3321 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning AOW-pensioen en schadevergoeding bij duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan betrokkene, die duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had geen hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van betrokkene gegrond was verklaard. De Svb heeft in een nieuw besluit een nieuw feitelijk argument ingebracht, namelijk dat betrokkene en zijn echtgenote inkomsten zouden ontvangen uit gezamenlijke onroerende zaken. De Raad oordeelt echter dat dit niet is komen vast te staan. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen, terwijl het verzoek om vergoeding van belastingschade wordt afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat betrokkene recht heeft op een ongehuwdenpensioen vanaf 13 juli 2021.

Uitspraak

23/3321 AOW
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2023, 23/3076 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (Luxemburg) (betrokkene)
SAMENVATTING
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van duurzaam gescheiden leven van betrokkene en zijn echtgenote. De Svb heeft geen hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van betrokkene gegrond is verklaard. De Svb heeft een nieuw besluit genomen, waarin de beoordeling zich toespitst op een nieuw (toegevoegd) feitelijk argument dat betrokkene en zijn echtgenote inkomsten zouden ontvangen uit gezamenlijke onroerende zaken. De Raad oordeelt dat dit niet is komen vast te staan. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. Een verzoek om vergoeding van belastingschade wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 april 2025. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene is op [datum] 1981 gehuwd. Zijn echtgenote woont in België en betrokkene woont in Luxemburg. Betrokkene heeft op 27 juli 2021 bij de Svb een aanvraag gedaan om toekenning van een AOW-pensioen. [1] In de aanvraag heeft betrokkene vermeld dat hij vanaf 1 juli 2011 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft.
1.2.
Met een besluit van 2 maart 2022 heeft de Svb aan betrokkene met ingang van 13 juli 2021 een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een gehuwde. Met een besluit van 12 juni 2022 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard, omdat hij niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft.
1.3.
De rechtbank heeft met de (eerste) uitspraak van 19 januari 2023 het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de Svb, met de feiten en omstandigheden die zijn meegewogen in bestreden besluit 1, onvoldoende heeft onderbouwd dat betrokkene en zijn echtgenote leven alsof zij nog gehuwd zijn. Het punt dat ter zitting naar voren is gekomen, namelijk dat betrokkene en zijn echtgenote meerdere onroerende zaken hebben en hier inkomsten uit verwerven, is in bestreden besluit 1 niet als argument genoemd en is door de rechtbank niet in het oordeel betrokken.
1.4.
Ter uitvoering van de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank heeft de Svb een nieuw besluit genomen. Met dit besluit van 1 mei 2023 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard. Naast de in bestreden besluit 1 opgesomde feiten en omstandigheden heeft de Svb meegewogen dat betrokkene en zijn echtgenote meerdere onroerende zaken hebben, waaruit zij beiden inkomsten verwerven. Hierdoor is volgens de Svb in het geval van betrokkene geen sprake van duurzaam gescheiden leven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en heeft bepaald dat betrokkene vanaf 13 juli 2021 recht heeft op een ongehuwdenpensioen. Gelet op de eerdere (eerste) uitspraak van de rechtbank, waarbij bestreden besluit 1 is vernietigd, spitst de beoordeling van bestreden besluit 2 zich toe op de gezamenlijke onroerende zaken van betrokkene en zijn echtgenote waaruit zij inkomsten zouden verwerven. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 2 de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Zij houdt het ervoor dat betrokkene en zijn echtgenote geen inkomsten genereren uit gezamenlijke onroerende zaken.
Standpunten van partijen
3.1.
De Svb is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Samengevat is aangevoerd dat betrokkene op de zitting van de rechtbank die tot de eerste uitspraak heeft geleid zelf naar voren heeft gebracht dat betrokkene en zijn echtgenote inkomsten uit gezamenlijke onroerende zaken hebben maar dat deze omstandigheid ten onrechte niet in het procesverbaal is opgenomen. Op grond van de gezamenlijke inkomsten uit gezamenlijk onroerende zaken, tezamen met de feiten en omstandigheden die aan bestreden besluit 1 ten grondslag hebben gelegen, is volgens de Svb geen sprake van duurzaam gescheiden leven tussen betrokkene en zijn echtgenote. Daarbij heeft de Svb gesteld dat betrokkene impliciet heeft aangegeven over nog meer onroerende zaken te beschikken dan de woning en het bos in België en een deel van de ouderlijke boerderij in Friesland.
3.2.
Betrokkene heeft op de zitting toegelicht dat geen sprake is van gezamenlijke inkomsten uit gezamenlijke onroerende zaken. Het huis waarin zijn echtgenote in België woont, is gezamenlijk eigendom en is afbetaald. Het stuk bos bij dat huis is eigendom van zijn echtgenote. De boerderij en de landerijen in Friesland maken deel uit van een onverdeelde nalatenschap en zijn eigendom van betrokkene en niet van zijn echtgenote. Vanaf 2020 ontvangt betrokkene hier overigens geen inkomsten meer uit. Tot slot heeft betrokkene een verzoek om schadevergoeding gedaan. Enerzijds omdat hij door de late betaling van het AOW-pensioen schade gaat lijden en anderzijds omdat hij door een mogelijke lumpsum nabetaling van het AOW-pensioen in Luxemburg in een hoger belastingtarief zal vallen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 gegrond heeft verklaard, aan de hand van wat de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Wat de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat de Svb geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de (eerste) uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2023. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, spitst de beoordeling van bestreden besluit 2 zich daarom toe op het nieuw toegevoegde feitelijke argument dat betrokkene en zijn echtgenote inkomsten hebben ontvangen uit gezamenlijke onroerende zaken. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat niet is komen vast te staan om welke gezamenlijke onroerende zaken het volgens de Svb gaat – naast de in 3.2 genoemde en bij de Svb reeds bekende zaken – en evenmin dat er gezamenlijke inkomsten uit gezamenlijke onroerende zaken worden genoten. Reeds om die reden kan het hoger beroep niet slagen.
4.3.
Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van de Svb tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toegewezen. Voor de wijze waarop de Svb de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012. [2]
4.4.
Betrokkene heeft ook om veroordeling tot vergoeding van schade gevraagd die hij mogelijk zal lijden ten gevolge van het ineens nabetalen van het AOW-pensioen, bestaande uit belastingschade in Luxemburg.
4.5.
Het is vaste rechtspraak [3] van de Raad dat belastingschade ten gevolge van een nabetaling ineens buiten de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom valt en daarom in beginsel voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kan komen.
4.6.
De Raad acht het op voorhand niet onaannemelijk dat betrokkene door de nabetaling van het AOW-pensioen ineens belastingschade zal lijden, maar deze schade is nog niet komen vast te staan. Voorts is niet bekend of de Luxemburgse belastingwetgeving mogelijkheden biedt tot beperking van de schade bijvoorbeeld door gedeeltelijke teruggave van heffingen en ligt het op de weg van betrokkene om bij de fiscale autoriteiten na te gaan of die mogelijkheden er zijn. Gelet hierop acht de Raad nu geen grond aanwezig om het verzoek ten aanzien van de gestelde belastingschade toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning per 13 juli 2021 van een ongehuwdenpensioen aan betrokkene in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Svb tot vergoeding aan betrokkene van de wettelijke rente zoals onder 4.3 van deze uitspraak is vermeld;
  • wijst het verzoek om vergoeding van belastingschade van betrokkene af;
  • bepaalt dat van de Svb een griffierecht wordt geheven van € 548,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en Y. Sneevliet en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ’t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) C.C.M. van ’t Hol
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9, eerste lid, van de AOW
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
3.Zie de uitspraken van de Raad van 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1357 en van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:960.