ECLI:NL:CRVB:2025:830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/616 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schadevergoedingsuitspraak inzake onrechtmatig besluit van het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om schadevergoeding aan betrokkene was toegewezen. Betrokkene had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat zijn recht op uitkering per 20 augustus 2018 was beëindigd. Het Uwv vorderde een terugbetaling van onverschuldigd betaalde uitkering, wat leidde tot een verzoek om schadevergoeding door betrokkene. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onrechtmatig had gehandeld, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding had toegewezen, omdat betrokkene onvoldoende had aangetoond dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om bezwaar te maken tegen het besluit van 24 maart 2021. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

24/616 BESLU
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2024, 23/5468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding aan betrokkene heeft toegewezen. Volgens het Uwv is geen sprake van een onrechtmatig besluit, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd was het Uwv te veroordelen tot betaling van schadevergoeding die betrokkene zou hebben geleden. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding heeft toegewezen.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Namens betrokkene heeft mr. E. Wolter, advocaat, een aanvullend verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 januari 2025. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door Y. Huisman. Voor betrokkene is mr. Wolter verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Betrokkene heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 30 april 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op ZWuitkering van betrokkene per 20 augustus 2018 stopt omdat met ingang van die datum hersteld is. Het Uwv heeft de ZWuitkering ten onrechte van 3 september 2018 tot en met 3 maart 2019 aan betrokkene uitbetaald. Het Uwv vordert daarom van betrokkene een bedrag van € 6.926,44 bruto aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terug. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 21 mei 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 14 februari 2020 het beroep van betrokkene tegen deze beslissing op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 23 augustus 2019 vastgesteld dat betrokkene een maandelijkse aflossingscapaciteit heeft van € 463,38 en dat hij dit bedrag per maand moet terugbetalen aan het Uwv. Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft het Uwv het aflossingsbedrag verlaagd naar € 30,- per maand. Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het Uwv de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 235,- per maand. Nadat betrokkene op 25 maart 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv, is in onderling overleg het maandelijkse aflossingsbedrag en vastgesteld op € 193,64.
1.3.
Betrokkene heeft op 30 november 2022 een verzoek om kwijtschelding van de resterende schuld ingediend. Bij besluit van 19 december 2022 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 20 maart 2023 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene hiertegen ongegrond verklaard. Op 31 juli 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en het bedrag van € 3.776,03 aan restschuld kwijtgescholden, omdat het Uwv betrokkene er ten onrechte niet op heeft gewezen dat, door akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 193,64 per maand, in plaats van de maximale aflossingscapaciteit van € 235,- per maand, betrokkene niet voor kwijtschelding in aanmerking kon komen.
1.4.
Betrokkene heeft op 9 augustus 2023 een verzoek om schadevergoeding ingediend. Betrokkene stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming waarbij de eerder afgesproken aflossing van € 30,- per maand aanvankelijk op € 235,- per maand en later op € 193,64 per maand werd vastgesteld. Bij besluit van 29 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen en het Uwv veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan betrokkene tot een bedrag van € 2.714,85.
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 maart 2021. Naar het oordeel van de rechtbank kan desondanks niet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dit besluit, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het betrokkene in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Daarbij acht de rechtbank van belang dat betrokkene al jaren kampt met (ernstige) psychische klachten. Daarnaast heeft het Uwv zich pas na een bezwaar- en beroepsprocedure bereid getoond om bij de terugvordering rekening te houden met de moeilijke positie van betrokkene waarin hij door fouten van het Uwv is gebracht. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 24 maart 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 24 maart 2021 onrechtmatig. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het Uwv met betrokkene heeft afgesproken dat hij € 30,- per maand zou aflossen zonder dat daarbij een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de geldigheidsduur van die afspraak en/of eventuele wijziging daarvan in het geval van een wijziging in inkomen van betrokkene. Het Uwv heeft volgens de rechtbank ten onrechte gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de aflossingscapaciteit opnieuw vast te stellen.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het verschil tussen het bedrag dat uiteindelijk is kwijtgescholden en het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden als het besluit tot wijziging van betrokkene zijn aflossingscapaciteit niet was genomen, rekening houdend met het feit dat betrokkene nog een maandelijkse aflossing zou moeten betalen van € 30,-, worden aangemerkt als schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens het Uwv is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het besluit van 24 maart 2021 als onrechtmatig moet worden beschouwd. Uit het dossier blijkt dat betrokkene, ondanks zijn gezondheidssituatie, wel in staat was om voor zijn belangen op te komen. Om deze reden had moeten worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit van 24 maart 2021. Subsidiair kan het Uwv zich ook niet vinden in het door de rechtbank gegeven inhoudelijke oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 24 maart 2021. Volgens het Uwv heeft hij wel gebruik mogen maken van de bevoegdheid om de aflossingscapaciteit van betrokkene opnieuw vast te stellen.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij vanwege zijn gezondheidssituatie geen bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit van 24 maart 2021. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een behandelovereenkomst van de Nederlandse Associatie voor Psychotherapie van 16 maart 2021 overgelegd. Ook heeft betrokkene een brief van de huisarts van 14 november 2022, een brief van Neurowave van 4 december 2023 en een onderzoeksverslag van Taytelbaum psychologen van 6 januari 2025 overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene tegen het besluit van 24 maart 2021 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dit betekent volgens vaste rechtspraak [1] dat als uitgangspunt geldt dat dit besluit zowel naar de inhoud als naar de wijze van totstandkoming als rechtmatig heeft te gelden. Dit is slechts anders indien het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit heeft erkend of wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan het voor rechtmatig houden van het besluit klemmende bezwaren zijn verbonden. Vaststaat dat het Uwv de onrechtmatigheid van het besluit van 24 maart 2021 niet heeft erkend. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
4.4.
Het standpunt van betrokkene dat hij niet in staat was rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit van 24 maart 2021, volgt de Raad niet. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene onvoldoende heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn psychische klachten niet in staat was om voor zijn belangen op te komen. Van belang is daarbij dat betrokkene op 25 maart 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv over verlaging van het maandelijkse aflossingsbedrag en dat dit ook heeft geleid tot afspraken over een verlaging. Nu betrokkene in staat moet worden geacht om bezwaar te maken tegen het besluit van 24 maart 2021 is van bijzondere omstandigheden geen sprake en staat de rechtmatigheid van dat besluit vast. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit komt de Raad daarom niet toe.
4.5.
Nu er geen sprake is van een onrechtmatig besluit heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek van betrokkene tot vergoeding van schade toegewezen. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het verzoek tot vergoeding van schade alsnog afwijzen.
4.6.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en G.C. Boot als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 8:88, eerste lid, van de Awb
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a.een onrechtmatig besluit;
b.een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c.het niet tijdig nemen van een besluit;
d.een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3866.