ECLI:NL:CRVB:2025:962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
23/2871 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het CAK, de appellant, geen procesbelang meer had. Dit gebrek aan procesbelang is ontstaan door de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst tussen het CAK en de erven van de betrokkene, die de rechtszaak beëindigde. De zaak betreft de restitutie van een eigen bijdrage die het CAK had gecorrigeerd na een wijziging in de status van de echtgenote van de betrokkene. De rechtbank had eerder het besluit van het CAK vernietigd, maar het CAK heeft na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst geen belang meer bij het hoger beroep. De Raad heeft opgemerkt dat een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

23/2871 WLZ, 23/3283 WLZ-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 september 2023, 21/7003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het CAK (CAK)
de erven van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (erven)
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en K.M.P. Jacobs en K.H. Sanders als leden.
Griffier: H. de Brabander.
Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mizab. Voor de erven is mr. C.J. de Wever verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van het CAK een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
[betrokkene] (betrokkene) was getrouwd met [naam echtgenote]
(echtgenote). Vanaf 1 december 2016 is de echtgenote van betrokkene gaan wonen in een complex voor woonzorg.
1.2.
Met een besluit van 18 juli 2018 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) betrokkene en zijn echtgenote met ingang van 1 december 2016 aangemerkt als duurzaam gescheiden levend en heeft betrokkene vanaf die datum een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
1.3.
In juni 2021 is het CAK door een gegevensuitwisseling met de Svb bekend geworden met de statuswijziging van de echtgenote van betrokkene. Met verschillende besluiten van 6 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit), heeft het CAK de eigen bijdrage van de echtgenote van betrokkene gecorrigeerd voor de periode 1 juni 2018 tot en met 30 juni 2021. Het CAK heeft het teveel betaalde bedrag over die periode berekend op € 25.409,60.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het CAK opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en heeft om die reden de maximale restitutieperiode van artikel 3.3.1.6, tweede lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz), zoals dit gold ten tijde van het bestreden besluit, buiten toepassing gelaten.
Standpunten van partijen
3.1.
Het CAK is het niet eens met de aangevallen uitspraak.
3.2.
Namens de erven is voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot het oordeel dat het CAK geen procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
4.1.
De echtgenote van betrokkene is overleden op [datum] 2021. Betrokkene heeft het geding voortgezet en is overleden in 2023, kort na het instellen van het hoger beroep door het CAK. Het CAK heeft op 2 november 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de erven van betrokkene. In de preambule van deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat het CAK de erven niet onnodig wil belasten met het laten voortduren van de procedure, maar wel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft ingesteld omdat deze uitspraak tegenstrijdig is met een uitspraak van een andere rechtbank in een vergelijkbare kwestie. Het CAK wenst in het belang van de uitvoering helderheid te krijgen over de uitleg van artikel 3.3.1.6, tweede lid, van het Blz. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, overeengekomen dat het CAK zal overgaan tot volledige restitutie van het teveel betaalde bedrag aan eigen bijdrage vanaf 1 december 2016 en nog een bedrag van € 14.520,35 aan de erven van betrokkene zal betalen. Deze betaling zal onvoorwaardelijk worden verricht en van terugvordering zal worden afgezien, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. Na betaling verlenen de erven het CAK finale kwijting. Verder zijn in de vaststellingsovereenkomst afspraken opgenomen over de vergoeding van proceskosten.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Raad is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst is het geschil tussen partijen over de restitutie van de eigen bijdrage beëindigd. Met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is dan ook het procesbelang van het CAK bij het hoger beroep komen te vervallen. De wens van het CAK om helderheid te krijgen met het oog op een beperkt aantal zaken uit het verleden waarin bezwaarschriften volgens het CAK ‘informeel zijn afgedaan’ maar die in de visie van het CAK in de toekomst mogelijk nog wel kunnen nopen tot formele afdoening, is een louter formeel of principieel belang en is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2] De Raad merkt in dit verband ten overvloede nog op dat aan artikel 3.3.1.6 van het Blz inmiddels een zevende lid is toegevoegd, welke bepaling bij gebreke van overgangsrecht onmiddellijke werking heeft. Het komt de Raad voor dat met invoering van die bepaling de door het CAK gewenste helderheid inmiddels is ontstaan.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep is dus niet-ontvankelijk. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) H. de Brabander (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2789.
2.Vergelijk de uitspraken van 28 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6430 en van 25 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2018:2473.