In deze zaak gaat het om de terugvordering van een eenmalige energietoeslag die het college van burgemeester en wethouders van Almere ten onrechte aan appellante heeft uitbetaald. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet en kreeg op 11 april 2022 een energietoeslag van € 800,-. Het college heeft later vastgesteld dat appellante geen recht had op deze toeslag en heeft deze teruggevorderd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet alle belangen heeft afgewogen en dat de terugvordering onevenredig is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de toeslag terug te vorderen, maar erkent dat het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder de vereiste belangenafweging. Dit motiveringsgebrek wordt gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de terugvordering in stand blijft, maar kent appellante wel een vergoeding toe voor haar proceskosten en het griffierecht.