ECLI:NL:CRVB:2025:994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/913 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een eenmalige energietoeslag en belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een eenmalige energietoeslag die het college van burgemeester en wethouders van Almere ten onrechte aan appellante heeft uitbetaald. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet en kreeg op 11 april 2022 een energietoeslag van € 800,-. Het college heeft later vastgesteld dat appellante geen recht had op deze toeslag en heeft deze teruggevorderd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet alle belangen heeft afgewogen en dat de terugvordering onevenredig is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de toeslag terug te vorderen, maar erkent dat het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder de vereiste belangenafweging. Dit motiveringsgebrek wordt gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de terugvordering in stand blijft, maar kent appellante wel een vergoeding toe voor haar proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

23/913 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2023, 22/4639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 24 juni 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een eenmalige energietoeslag, die het college ten onrechte aan appellante had betaald. Appellante heeft aangevoerd dat het college hierbij niet alle belangen heeft afgewogen en dat de belangenafweging ertoe had moeten leiden dat het college afziet van terugvordering omdat de uitkomst onevenredig is. Appellante krijgt geen gelijk. Wel krijgt appellante een vergoeding voor haar reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in beroep en hoger beroep en een vergoeding voor het betaalde griffierecht, omdat het college pas in hoger beroep een belangenafweging heeft gemaakt.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.M. Hendriks.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving in de periode van 4 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande met één kostendelende medebewoner. Zij stond in die periode ingeschreven op een adres te [woonplaats] bij X, de hoofdbewoner, (uitkeringsadres).
1.2.
Met een brief van 31 maart 2022 heeft het college appellante geïnformeerd over een mogelijk recht op een eenmalige energietoeslag omdat zij een bijstandsuitkering ontving. In de brief is vermeld dat appellante geen recht heeft op energietoeslag als zij, voor zover van belang, op 31 maart 2022 een woning deelt en zij geen hoofdbewoner is van de woning.
1.3.
Op 11 april 2022 heeft het college een eenmalige energietoeslag van € 800,- aan appellante uitbetaald.
1.4.
Met een brief van 3 mei 2022 heeft het college appellante bericht dat de energietoeslag ten onrechte naar haar is overgemaakt. Zij is volgens de gegevens waarover het college beschikt namelijk geen hoofdbewoner van haar woning op het uitkeringsadres. Het college heeft uitgelegd dat er twee opties zijn. De eerste optie is dat de hoofdbewoner van de woning op het uitkeringsadres óók geen recht heeft op de energietoeslag. In dat geval wordt aan appellante gevraagd om het bedrag van € 800,- terug te betalen. Als appellante dat bedrag vóór 1 juni 2022 overmaakt naar de bankrekening van de gemeente ontvangt zij een VVVbon van € 25,- voor het ongemak. De tweede optie is dat de hoofdbewoner wél recht heeft op de energietoeslag. In dat geval is het misschien onlogisch om het geld terug te vragen van appellante en vervolgens naar de hoofdbewoner over te maken. Het college heeft aangekondigd dat appellante in de maand mei door een medewerker van het college wordt gebeld om de opties te bespreken.
1.5.
Op 3 mei 2022 en 6 mei 2022 heeft een medewerker van de gemeente Almere telefonisch contact gehad met appellante. Volgens een rapport van 5 juli 2022 is toen besproken dat appellante onderling wil verrekenen met X, die inmiddels haar ex-partner is, omdat zij naar eigen zeggen nog € 3.100,- van X kreeg en het bedrag van de energietoeslag als eerste (af)betaling ziet. De medewerker heeft tegen appellante gezegd dat dit niet mogelijk is, omdat X appellante het huis heeft uitgezet, en dat zij het bedrag moet terugstorten naar de gemeente.
1.6.
Vervolgens heeft het college met een besluit van 10 augustus 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 8 september 2022 (bestreden besluit), de eenmalige energietoeslag van € 800,- van appellante teruggevorderd met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. De eenmalige energietoeslag is onverschuldigd betaald aan appellante. Appellante kon redelijkerwijs begrijpen dat zij geen recht had op deze energietoeslag. Ter uitoefening van de bevoegdheid tot terugvordering voert het college het beleid dat onverschuldigd betaalde bijstand in beginsel altijd wordt teruggevorderd, tenzij op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW dringende redenen bestaan om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Met wat appellante heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zich dringende redenen voordoen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van het beleid moet afwijken is ook geen sprake.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de eenmalige energietoeslag terug te vorderen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat het college op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW bevoegd was om de uitbetaalde energietoeslag terug te vorderen. Tussen partijen is alleen in geschil of het college redelijkerwijs gebruik kon maken van deze bevoegdheid.
4.2.
De Raad begrijpt wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zo dat het college bij het nemen van het besluit tot terugvordering van energietoeslag alle belangen moest afwegen, dat het college dit niet of onvoldoende heeft gedaan en dat een afweging van de betrokken belangen ertoe leidt dat het college van terugvordering moet afzien. Appellante heeft in verband hiermee aangevoerd dat het college niet heeft meegewogen dat appellante zich in een kwetsbare positie bevond, gelet op haar problematische voorgeschiedenis door allerlei fouten die niet aan haar te wijten waren. Daarnaast is zij kort na de uitbetaling van de energietoeslag dakloos geworden en zij kon het geld daarom goed gebruiken. Zij wilde in verband met lichamelijke en psychische klachten onder geen beding opnieuw een zwervend bestaan meemaken. Ook is niet meegewogen dat het college zelf een fout heeft gemaakt door de energietoeslag uit te betalen, terwijl het college wist dat appellante geen hoofdbewoner van de woning was. Van belang acht appellante verder dat het college eerder ook al een fout had gemaakt bij de toekenning van bijstand, waarvoor hij excuses heeft aangeboden. Daarnaast heeft appellante onder verwijzing naar stukken gewezen op haar slechte financiële situatie en met name op de vele schulden die zij heeft. Doordat zij moet aflossen op het door het college teruggevorderde bedrag, houdt zij weinig over. Gelet op al deze omstandigheden is terugvordering van de energietoeslag onevenredig en moet het college volgens appellante van terugvordering afzien. Deze beroepsgrond slaagt om de volgende redenen niet.
4.2.1.
De nadelige gevolgen van het besluit tot terugvordering mogen voor appellante niet onevenredig nadelig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat volgt uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij het nemen van zo’n besluit moet dus een belangenafweging plaatsvinden en de uitkomst daarvan moet voldoen aan dit evenredigheidsbeginsel. De wijze waarop de bestuursrechter een besluit toetst aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van veel factoren. Bij deze toetsing spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol. De Raad heeft dit eerder in andere uitspraken overwogen. [1] Gelet op wat appellante heeft aangevoerd gaat het bij de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel in deze zaak om de vraag of sprake is van een evenwichtige belangenafweging.
4.2.2.
Het college heeft tijdens de zitting erkend dat het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder daarbij de vereiste belangenafweging te hebben gemaakt. Het bestreden besluit is daarom in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad ziet echter aanleiding dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Hiervoor is het volgende van betekenis.
4.2.3.
In de nadere stukken die het college heeft ingediend, en ook ter zitting, heeft het college alsnog op de volgende wijze uiteengezet en toegelicht dat en waarom aan het belang van het college om de terugvordering te handhaven meer gewicht toekomt dan aan de belangen van appellante om van terugvordering af te zien. Gemeenschapsgeld moet goed worden besteed. Dat is een zwaarwegend belang. Appellante had het bedrag van € 800,- anders ook niet ontvangen, omdat zij daar geen recht op had. Het college heeft snel gereageerd nadat was gebleken dat de energietoeslag ten onrechte aan appellante was uitbetaald. Bij het nemen van het besluit tot terugvordering was appellante niet meer dakloos. Appellante wordt bij de invordering beschermd door de regels over de beslagvrije voet. In dat kader maakt het niet uit of appellante aflost op een schuld aan het college of op een schuld van één van haar andere schuldeisers.
4.2.4.
Het college heeft hiermee geen blijk gegeven van een onevenwichtige belangenafweging. Dat de ontvangst van het bedrag van € 800,- appellante goed uitkwam, leidt niet tot een ander oordeel. Hier komt bij dat appellante – zo is niet in geschil – meteen toen zij dat bedrag ontving, wist dat zij het ten onrechte had ontvangen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt met verbetering van gronden bevestigd. Dit betekent dat de terugvordering van de uitbetaalde energietoeslag tot een bedrag van € 800,- in stand blijft.
5. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb krijgt appellante wel een vergoeding voor haar proceskosten, die bestaan uit reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 45,20, gebaseerd op het tarief voor openbaar vervoer, tweede klasse. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 45,20.
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.J. Janssen en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Participatiewet
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen,

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207, van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2378, en van 8 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:644.