In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de commanditaire vennootschap [X] tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 28 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, met een totaalbedrag van € 117.519. Daarnaast werd er een vergrijpboete van € 58.759 opgelegd. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak de boetebeschikking verminderd tot € 35.255, maar de commanditaire vennootschap ging in hoger beroep tegen de naheffingsaanslag en de boete.
De inspecteur stelde dat de administratie van de vennootschap gebreken vertoonde, waardoor de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd was. De rechtbank had geoordeeld dat de inspecteur zich terecht op deze sanctie kon beroepen. Het Hof Amsterdam oordeelde echter dat de inspecteur niet de vereiste informatiebeschikking had genomen, waardoor de omkering van de bewijslast niet van toepassing was. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld en dat de boete op basis van de gebreken in de administratie niet gerechtvaardigd was.
Het Hof verminderde de naheffingsaanslag tot € 54.032 en de vergrijpboete tot € 16.209. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2014.