In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de aanslag forensenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2010. De belanghebbende verhuurt zijn vakantiewoning aan B bv voor 10 maanden per jaar. De heffingsambtenaar heeft een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 668,80, welke door de rechtbank ongegrond is verklaard. Het Hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de woning meer dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank oordeelde dat de woning meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan, maar het Hof kwam tot de conclusie dat de aanslag vernietigd moest worden op basis van het vertrouwensbeginsel. De belanghebbende had eerder een aanslag voor het jaar 2008 gekregen die was vernietigd, en de omstandigheden waren gelijk. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar een gedragslijn had gevolgd die bij de belanghebbende de indruk had gewekt dat hij niet belastingplichtig zou zijn voor de forensenbelasting indien hij de woning voor 10 maanden verhuurde. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de aanslag forensenbelasting.