ECLI:NL:GHAMS:2017:2698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
200.207.337/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schending zorgplicht bij transacties met derde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tuchtrechtelijke klacht tegen een notaris. Klaagster verwijt de notaris dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden bij het meewerken aan twee transacties, namelijk op 12 juli 2011 en 22 april 2014. Klaagster was betrokken als 'betaler voor een derde' bij de transactie van 12 juli 2011, waarbij een bedrag van € 200.000,- werd overgemaakt naar de derdengeldrekening van de notaris. Klaagster stelt dat de notaris nader onderzoek had moeten doen, omdat de betaling mogelijk verband hield met een privé-investering van een derde en dat de notaris had moeten begrijpen dat de betaling met gestolen geld was gedaan. De notaris had ook moeten weigeren om mee te werken aan de teruglevering van aandelen op 22 april 2014, omdat deze transactie in strijd zou zijn met de openbare orde en de notaris op de hoogte was van de onrechtmatige herkomst van de gelden. Het hof oordeelt dat de notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betaling op 11 juli 2011, maar dat er geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de transactie op 22 april 2014. De opgelegde maatregel van waarschuwing wordt vernietigd, en aan de notaris wordt geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.207.337/01 NOT
nummer eerste aanleg : 16-14
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 juli 2017
inzake
[naam 1] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. W.L. Stolk, advocaat te Rotterdam,
tegen
[naam 1] ,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.J. Elkhuizen, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 13 januari 2017 een beroepschrift met bijlage bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 14 december 2016 (ECLI:NL:TNORDHA:2016:39). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) op één onderdeel ongegrond en op één onderdeel gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
Klaagster heeft op 27 februari 2017 een verweerschrift met bijlage bij het hof ingediend.
1.3.
Van de notaris zijn op 10 april 2017 aanvullende stukken ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 april 2017. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Namens klaagster zijn verschenen [naam 1] (hierna: [X] ) en [naam 1] (hierna: [Y] ), vergezeld van de gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ter zitting heeft klaagster een volmacht (met bijlagen) overgelegd waarin de indirect bestuurder van klaagster, [naam 1] , [X] en [Y] machtigt om klaagster (mede) te vertegenwoordigen op de zitting.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de feiten op punten (dat de nader te noemen door klaagster gedane betaling van € 200.000,- eerst naar voren is gekomen in het onderzoek dat door het door klaagster ingeschakelde adviesbureau is verricht, dat klaagster de notaris bij fax van 28 maart 2013 hierover om opheldering heeft gevraagd en de weergave van de inhoud van de brief van 8 april 2013 van de notaris aan nader te noemen mr. R.A.M. [F] , hierna mr. [F] ) onjuist dan wel onvolledig door de kamer zijn vastgesteld. Voor zover van belang zal het hof daarmee hierna rekening houden. Partijen hebben tegen de vaststelling van de overige feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij een op 12 mei 2011 door de notaris gepasseerde akte is [naam 1] (hierna: [Z] ) opgericht. [Z] heeft tot doel het bieden van een online sociaal platform waarop patiënten informatie over hun gezondheid kunnen uitwisselen en advies kunnen vragen aan zorgverleners.
3.2.2.
Op 11 juli 2011 is vanaf een bankrekening van klaagster een bedrag van € 200.000,- overgemaakt naar de derdengeldrekening van de notaris met de omschrijving “overname aandelen [Z] volgens diverse overeenkomsten”. Bij e-mail van 11 juli 2011 (11:02 uur) van [naam 1] (hierna: [A] ), toen een van de statutair bestuurders tevens bestuursvoorzitter van klaagster, was aan [naam 1] (financieel administratief medewerker van klaagster, hierna: [B] ) tot het doen van deze betaling opdracht gegeven.
3.2.3.
Op 12 juli 2011 heeft de notaris een akte gepasseerd waarbij door [Z] 18.000 aandelen in haar geplaatste kapitaal zijn uitgegeven aan [C] (hierna: [C] ) tegen een uitgifteprijs van € 200.000,-. Na het passeren heeft de notaris genoemd bedrag overgemaakt naar een bankrekening van [Z] . [A] was enig bestuurder van [C] .
3.2.4.
Vanaf 23 oktober 2006 was [A] statutair bestuurder en bestuursvoorzitter van klaagster. [Y] , [X] en [A] waren als bestuur gezamenlijk bevoegd om klaagster te vertegenwoordigen. Op 19 februari 2013 is [A] als bestuurder geschorst, waarna zij op
27 maart 2013 met onmiddellijke ingang is ontslagen onder meer vanwege een verdenking van financiële malversaties.
3.2.5.
Na het ontslag van [A] hebben [X] en [Y] een adviesbureau gevraagd om vast te stellen welke eventuele financiële maatregelen getroffen moesten worden. Als “bijvangst” is toen een aantal financiële misstanden naar voren gekomen.
3.2.6.
Bij fax van 28 maart 2013 heeft de toenmalige advocaat van klaagster, mr. [F] , de notaris om opheldering gevraagd over de in 2011 door klaagster gedane betaling van € 200.000,- en is de notaris verzocht dit bedrag aan klaagster terug te betalen.
3.2.7.
Bij brief van 8 april 2013 heeft de notaris aan mr. [F] - kort gezegd - laten weten dat hij diens fax niet goed kon plaatsen gezien de omschrijving die klaagster destijds aan de betaling had gegeven met welke omschrijving de notaris klaagster bekend achtte en dat het door klaagster overgemaakte bedrag was aangewend conform de daaraan door klaagster in de betalingsomschrijving gegeven bestemming, waarvan de juistheid was bevestigd door de toenmalige bestuursvoorzitter van klaagster, die bij het passeren van de akte op 12 juli 2011 aanwezig was geweest.
3.2.8.
Bij brief van 9 april 2013 heeft mr. [F] de notaris meegedeeld dat het voor klaagster nog steeds niet duidelijk was waar de omschrijving betrekking op had, dat klaagster geen aandelen in [Z] bezat en nooit enige overeenkomst ter zake had gesloten, dat [A] niet zelfstandig bevoegd was om klaagster te vertegenwoordigen en dat werd getwijfeld aan de rol van [A] bij de transactie in 2011.
3.2.9.
Bij e-mail van 10 april 2013 heeft [X] de notaris verzocht een toelichting te geven op de betaling door klaagster van € 200.000,- in 2011 en duidelijkheid te verstrekken over de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de overname van de aandelen [Z] .
Bij e-mail van 16 april 2014 is dit verzoek aan de notaris herhaald.
3.2.10.
De notaris heeft naar aanleiding van de verzoeken van [X] bij brief van 17 april 2013 onder meer aan mr. [F] medegedeeld dat [A] bij het passeren van de notariële akten op 12 juli 2012 geen rechtshandelingen namens klaagster had verricht, zodat niet relevant was of zij al dan niet bevoegd was klaagster zelfstandig te vertegenwoordigen en dat hij zonder toestemming van de betrokken partijen over deze transactie geen informatie kon verstrekken aan klaagster omdat zij daarbij geen partij was .
3.2.11.
Bij brief van 25 juni 2013 heeft mr. Elkhuizen, voornoemd, de notaris meegedeeld dat klaagster zich op het standpunt stelde dat de notaris niet - zonder meer - ervan had mogen uitgaan dat het daadwerkelijk de bedoeling van klaagster was geweest om een bedrag van
€ 200.000,- aan het notariskantoor over te maken ter betaling voor [C] en nader onderzoek had kunnen en moeten verrichten naar de geoorloofdheid van deze betaling en verder de notaris verzocht te laten weten of hij nader onderzoek had gedaan naar de vraag of de overboeking door klaagster mocht worden aangemerkt als betaling voor [C] en zo ja, hoe dit onderzoek concreet eruit had uitgezien en tot welke bevindingen dit had geleid.
3.2.12.
Hierop heeft de notaris bij brief van 5 juli 2013 - voor zover van belang - het volgende geantwoord:
“ In tegenstelling tot [klaagster] ben ik van mening, dat op mij niet de plicht rustte om nader te onderzoeken of de betaling op 11 juli 2011 van [klaagster] mocht worden aangemerkt als betaling voor [C] Ik zal dat hieronder nader toelichten. Eén en ander laat overigens onverlet dat ik wel nader onderzoek heb gedaan, zoals hieronder eveneens zal blijken.
(…)
Op grond van de ontvangst van betaling van het bedrag van € 200.000,- en de daaraan door [klaagster] gegeven omschrijving ben ik er van uitgegaan, en mocht ik er redelijkerwijs ook van uitgaan (i) dat [klaagster] bekend was met de overeenkomsten waaraan werd gerefereerd en op grond waarvan de onderhavige betaling door [C] diende plaats te vinden en (ii) dat de betaling, althans de noodzakelijkerwijs daaraan voorafgaande rechtshandeling(en) aan de zijde van [klaagster] door (een) ter zake vertegenwoordigingsbevoegde(n) was, respectievelijk waren verricht.
(…)
Ik mocht er derhalve eveneens zonder meer op vertrouwen dat [klaagster] de bedoeling had gehad met de betaling van het bedrag van € 200.000,- bevrijdend voor [C] te betalen.
Desondanks, en derhalve zonder dat dit redelijkerwijs van mij kon worden gevergd, heb ik vóór het passeren van de akte van uitgifte op 12 juli 2011 bij mevrouw [A] , die bij die gelegenheid aanwezig was, in haar hoedanigheid van bestuursvoorzitter van [klaagster] geverifieerd of de van [klaagster] ontvangen betaling van € 200.000,-- inderdaad diende te worden aangemerkt als betaling voor [C] , hetgeen uitdrukkelijk door haar werd bevestigd. Desgevraagd is tevens nog verklaard, dat het betaalde bedrag onderling zou worden verrekend.
(…)
De zorgplicht van een notaris jegens een derde - in dit geval [klaagster] - strekt in een dergelijk geval niet zo ver, dat onderzocht zou dienen te worden of de bank misschien een betaling heeft gedaan in opdracht van één of meer perso(o)n(en) die daartoe niet bevoegd was, respectievelijk waren. Anders dan u suggereert, kan in een geval als het onderhavige ook zonder meer van de notaris niet worden verwacht, dat hij bij àlle bestuurders van de betrokken derde - dus in casu niet alleen mevrouw [A] , maar ook de heer [Y] en de heer [X] - verifieert of het ècht zo is dat het de bedoeling was de betaling te doen die is ontvangen voor het doel dat uitdrukkelijk in de betalingsomschrijving is aangegeven. ”
3.2.13.
Bij – een op 18 en 26 maart 2014 ondertekende - vaststellingsovereenkomst zijn [C] , [A] , [Z] , [naam 1] (hierna: [D] ) en [naam 1] (hierna: [E] ), statutair bestuurder van [D] en [Z] , overeengekomen dat [C] haar aandelen in [Z] zou verkopen en leveren aan [D] . [D] was één van de aandeelhouders van [Z] . In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de levering van de aandelen zou geschieden ten overstaan van de notaris.
3.2.14.
Op 22 april 2014 heeft de notaris een akte van levering van aandelen gepasseerd, waarbij [C] de aandelen [Z] heeft verkocht en geleverd aan [D] B.V. voor een koopprijs van € 200.000,-. Na het passeren is dit bedrag door de notaris aan [C] doorbetaald.
3.2.15.
Bij vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland [C] veroordeeld tot betaling aan klaagster van onder meer het in deze zaak van belang zijnde bedrag van
€ 200.000,-. Bij vonnis van 21 januari 2015 van de rechtbank Amsterdam is [A] veroordeeld tot betaling aan klaagster van onder meer dit bedrag.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris - kort gezegd - dat hij zijn zorgplicht jegens klaagster heeft geschonden bij het meewerken aan de transacties van 12 juli 2011 en 22 april 2014. Klaagster voert het volgende aan.
Transactie van 12 juli 2011
Klaagster was als “betaler voor een derde” bij deze transactie betrokken, althans zij was een derde met wie de notaris rekening had dienen te houden. Nadat het bedrag van € 200.000,- op 11 juli 2011 door klaagster op de derdengeldenrekening van de notaris werd overgemaakt, hield de notaris dit geld voor klaagster. Pas na het passeren van de akte zou hij dit bedrag kunnen gaan houden voor de verkoper. Voor die vermogensverschuiving was de opdracht nodig van klaagster. Die opdracht was een rechtshandeling en de notaris had zich ervan dienen te vergewissen dat die opdracht werd gegeven door een vertegenwoordigingsbevoegd orgaan of persoon. [naam 1] was niet bevoegd klaagster zelfstandig te vertegenwoordigen. De notaris had nader onderzoek moeten doen omdat sprake was van een derde en de notaris had kunnen en moeten begrijpen dat [A] zelf de betaling had kunnen bewerkstelligen ten behoeve van een privé-investering van zichzelf. De notaris had moeten onderzoeken of het geld van het ziekenhuis (“zorggeld”) daarvoor werkelijk was bedoeld. Ook het feit dat in de betalingsomschrijving niet stond dat het ging om een betaling voor een derde, had voor de notaris reden moeten zijn voor nader onderzoek. De notaris had daarom moeten vragen naar een schriftelijk bestuursbesluit, naar de onderliggende stukken ten aanzien van de verrekening waaraan [A] volgens hem heeft gerefereerd en naar de
diverse overeenkomsten” zoals omschreven in de betalingsopdracht. Door na te laten een nader onderzoek naar de betaling van 11 juli 2011 te verrichten, heeft de notaris gehandeld in strijd met artikel 17 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna).
Transactie van 22 april 2014
De notaris had zijn medewerking aan de teruglevering van de aandelen moeten weigeren op grond van artikel 21 lid 2 Wna. Deze transactie, in samenhang bezien met de omstreden transactie in 2011, was in strijd met de openbare orde en had kennelijk een ongeoorloofd gevolg. De notaris wist dat de verwerving van de aandelen [Z] in 2011 was betaald met van klaagster gestolen geld. De terugverkoop strekte ertoe de participatie ongedaan te maken, terwijl het bedrag van € 200.000,- niet aan klaagster werd terugbetaald. De notaris heeft zodoende gefaciliteerd dat zorggeld van klaagster naar [C] ging.
Daarnaast had de notaris de transactie moeten melden op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Volgens klaagster is er sprake geweest van witwassen, meer specifiek van ‘layering’ (het op elkaar stapelen van (financiële) transacties teneinde de criminele herkomst van het vermogen te versluieren).

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
Het meest verstrekkende verweer van de notaris is dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen omdat de klacht niet tijdig bij de kamer is ingediend. Volgens de notaris moet klaagster vanaf 11 juli 2011 dan wel 12 juli 2011 bekend worden geacht met de betaling van € 200.000,- vanaf de bankrekening van klaagster naar de derdengeldrekening van de notaris omdat [A] als statutair bestuurder van klaagster daar toen van op de hoogte was.
6.2.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen de wetenschap van een statutair bestuurder kan worden toegerekend aan de betrokken vennootschap. Nu de klacht evenwel inhoudt dat de andere bestuurders van klaagster niet van de door [A] geïnstrueerde betaling op 11 juli 2011 op de hoogte waren, kan de wetenschap van [A] van deze betaling niet aan klaagster worden toegerekend. Voor zover de notaris ter zitting heeft aangevoerd dat de wetenschap van nader te noemen [F] (hierna: [F] ), [naam 2] (hierna: [G] ) en [B] aan klaagster kan worden toegerekend, ontbreekt daarvoor een juridische grondslag. Klaagster heeft aangevoerd dat het door haar ingeschakelde adviesbureau op 25 februari 2013 is gestart met het onderzoek waaruit onder meer de overboeking van € 200.000,- op 11 juli 2011 door klaagster naar de derdengeldrekening van de notaris naar voren is gekomen. Niet kan worden vastgesteld dat klaagster eerder dan ná 25 februari 2013 van deze uitbetaling kennis heeft gehad. Nu de klacht op 18 februari 2016 bij de kamer is ingediend, is deze - gelet op artikel 99 lid 15 Wna - tijdig ingediend. Klaagster kan daarom in haar klacht worden ontvangen.
Transactie van 12 juli 2011
6.3.
De notaris heeft de volgende omstandigheden genoemd op basis waarvan hij de afweging heeft gemaakt dat hij kon meewerken aan het passeren van de akte van 12 juli 2011.
Voorafgaand aan de transactie heeft de notaris veelvuldig contact gehad met [E] , die hem van alle “ins” en “outs” van [Z] op de hoogte heeft gehouden, alsmede met de advocaat van [A] , [G] . Het was de notaris bekend dat [G] klaagster in verschillende procedures had bijgestaan. [E] had de notaris laten weten dat hij klaagster had benaderd voor het [Z] -platform, dat klaagster [C] naar voren had geschoven maar [E] in de veronderstelling was dat hij met klaagster zaken deed, dat [E] van [A] bij [X] en [Y] had moeten “pitchen” en daarbij financiële gegevens van [Z] had verstrekt, dat klaagster afspraken had gepland tussen [E] en [F] en dat klaagster zich op door haar georganiseerde bijeenkomsten presenteerde als mede-eigenaar van het [Z] -platform. Het was de notaris bekend dat [A] nauw samenwerkte met [F] en dat [F] en de kinderen van [A] via [naam 2] de aandeelhouders van klaagster waren. Vanwege de unieke naam [C] nam de notaris aan dat [C] aan [naam 2] was gelieerd. Verder had [G] na ruggespraak laten vastleggen dat [C] de aandelen [Z] zou kunnen “verhangen” naar [F] of een met hem gelieerde vennootschap. Het was de notaris bekend dat [C] geen enig aandeelhouder had. In een dergelijk geval blijkt uit een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet wie de aandeelhouder is. De notaris heeft [G] verzocht ervoor zorg te dragen dat het bedrag van € 200.000,- tijdig op de derdengeldrekening zou worden gestort. Op de dag van passeren heeft de notaris van de boekhouding vernomen dat de kooprijs de dag ervoor door klaagster was gestort met de hiervoor genoemde omschrijving . Bij het passeren waren onder anderen [E] , [A] en [G] aanwezig. De notaris heeft toen aan [A] gevraagd of het door klaagster gestorte bedrag van € 200.000,- bedoeld was voor de stortingsverplichting van [C] en zo ja, of dit in rekening-courant met klaagster zou worden verrekend. Op deze vragen heeft [A] bevestigend geantwoord, aldus nog steeds de notaris.
6.4.
Met betrekking tot deze transactie is de kern van het verwijt van klaagster dat de notaris heeft nagelaten om nader onderzoek te doen naar de overboeking door klaagster op 11 juli 2011 ten behoeve van een transactie waarbij klaagster geen partij was, in het bijzonder naar de vraag of de opdracht tot betaling was gegeven door een orgaan of persoon dat/die bevoegd was klaagster te vertegenwoordigen. Het hof stelt voorop dat een notaris in het algemeen nader onderzoek dient te doen als bij een transactie een betaling wordt gedaan door een derde die geen partij is bij de akte. Gelet op de door de notaris geschetste omstandigheden, waaraan het hof geen reden ziet te twijfelen, acht het hof het niet onbegrijpelijk dat de notaris ervan uit is gegaan dat klaagster van de transactie op 12 juli 2011 en de daarmee verband houdende betaling op 11 juli 2011 wetenschap had. Dit neemt evenwel niet weg dat de notaris reden had om bij klaagster navraag te doen naar de betaling op 11 juli 2011, nu zij geen partij was bij deze transactie en er voor haar niets stond tegenover de betaling. Enkel aan [A] te vragen of het door klaagster gestorte bedrag van € 200.000,- bedoeld was voor de stortingsverplichting van [C] en zo ja, of dit in rekening-courant zou worden verrekend, was - mede gelet op de geslotenheid van de vragen en het ontbreken van onderliggende stukken - in dit verband niet voldoende. Door zijn handelwijze heeft de notaris de belangen van klaagster onvoldoende behartigd. De klacht is in zoverre gegrond.
Transactie van 22 april 2014
6.5.
Vooropgesteld wordt dat de aandelen [Z] bij akte van 22 april 2014 niet zijn ‘teruggeleverd’, zoals klaagster heeft betoogd. Immers bij akte van 12 juli 2011 heeft [Z] aandelen in haar kapitaal uitgegeven aan [C] , welke vennootschap die aandelen bij akte van 22 april 2014 heeft geleverd aan [D] .
6.6.
In zijn arrest van 3 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:831, (Novitaris)) heeft de Hoge Raad - voor zover hier van belang - beslist dat indien een notaris aanleiding heeft te vermoeden dat een derde een recht heeft op het goed waarop de aan hem gevraagde dienstverlening betrekking heeft, hij daarover met partijen dient te overleggen en zo nodig nader onderzoek dient te doen, om zich een oordeel te vormen over de vraag of het recht van de derde een beletsel vormt voor de beoogde levering of bezwaring. Een zodanig beletsel bestaat indien de beoogde verkrijger geen rechtmatig belang heeft bij de levering of bezwaring, hetgeen het geval is indien het recht van de derde door een wettelijke regel als het sterkere recht wordt aangewezen, of indien de beoogde verkrijger onrechtmatig jegens de derde zou handelen door levering of bezwaring te verlangen. Voor dat laatste is niet voldoende dat de vervreemder met de levering of bezwaring wanprestatie pleegt jegens die derde.
6.7.
Niet in geschil is dat [C] , [D] en [Z] in de vaststellingsovereenkomst van maart 2014 de notaris hebben aangewezen om de levering van aandelen aan [D] te verzorgen en dat de notaris bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niet betrokken is geweest. Gezien zijn ministerieplicht, was de notaris in beginsel gehouden de door partijen verlangde werkzaamheden te verrichten. De notaris heeft betwist dat hij ervan op de hoogte was dat de overboeking van € 200.000,- op 11 juli 2011 door klaagster in opdracht van [A] (in de woorden van klaagster:) ‘gestolen geld’ betrof en dat hij door klaagster op enig moment erop is gewezen dat dit het geval was. Gelet op genoemd arrest van de Hoge Raad, is het hof van oordeel dat ook indien de notaris, in de bij hem bestaande kennis over de inmiddels gerezen problemen tussen klaagster en [A] , rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat [C] de kooprijs van € 200.000,- niet aan klaagster zou doorbetalen of met haar zou verrekenen en dus jegens klaagster wanprestatie zou plegen, heeft te gelden dat dit voor de notaris geen beletsel vormde om op 22 april 2014 aan de levering van aandelen door [C] aan [D] mee te werken, zodat hij zijn diensten niet heeft hoeven weigeren. De stelling van klaagster dat de notaris de transactie op grond van de Wwft had moeten melden omdat bij deze transactie gelden werden witgewassen dan wel (financiële) transacties werden gestapeld teneinde de criminele herkomst van het vermogen te versluieren, gaat niet op nu niet aannemelijk is geworden dat dergelijke praktijken hier aan de orde waren. Nu de notaris op deze punten geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is de klacht in zoverre ongegrond.
6.8.
Gelet op de hiervoor onder 6.3 en 6.4 geschetste omstandigheden waaronder de notaris heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar de betaling door klaagster op 11 juli 2011, ziet het hof - anders dan de kamer - geen aanleiding een maatregel te verbinden aan de gegrondverklaring van de klacht op dit punt. De beslissing van de kamer zal in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende,
- bepaalt dat aan de notaris geen maatregel wordt opgelegd;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017 door de rolraadsheer.