ECLI:NL:GHAMS:2018:4158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.235.764/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige publicatie door GVB Holding N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 27 februari 2018, waarbij [appellant] de onrechtmatigheid van de publicatie van conclusies in het jaarverslag van GVB Holding N.V. over 2012 aanvecht. De rechtbank had eerder op 29 november 2017 een vonnis gewezen waarin GVB als gedaagde was aangemerkt. In de memorie van grieven heeft [appellant] zijn vorderingen herhaald en uitgebreid, waarbij hij niet alleen de publicatie van de conclusies, maar ook een persbericht van 12 juni 2012 als onrechtmatig beschouwt. GVB heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, maar het hof oordeelt dat dit bezwaar ongegrond is. Het hof verwijst de zaak naar de rol van 20 november 2018 voor beraad tussen partijen en houdt verdere beslissingen aan. Dit arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.235.764/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/623295/HA ZA 17-129
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 november 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D. Poot te Leiden,
tegen
GVB HOLDING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. van Agteren te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en GVB genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 februari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en GVB als gedaagde.
[appellant] heeft op 3 juli 2018 een memorie van grieven, met producties, genomen. GVB heeft daarna, op 14 augustus 2018, een memorie van antwoord ingediend.
Bij akte van 25 september 2018 heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en een productie overgelegd.
GVB heeft bij akte van 9 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis en een productie overgelegd.
[appellant] heeft bij akte van 23 oktober 2018 op dat bezwaar gereageerd.

2.Beoordeling

2.1
In de appeldagvaarding heeft [appellant] zijn in eerste aanleg ingestelde vordering herhaald, namelijk (A) te verklaren voor recht dat GVB met het trekken en publiceren van de conclusies in het jaarverslag GVB 2012 jegens [appellant] en zijn collega’s onrechtmatig heeft gehandeld, (B) GVB te bevelen die publicatie te rectificeren, (C) GVB te veroordelen tot betaling van € 10.000,= als vergoeding van immateriële schade, (D) GVB te veroordelen tot vergoeding van materiële schade, nader op te maken bij staat en (E) GVB te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
2.2
In de memorie van grieven heeft [appellant] vervolgens, onder het kopje “Aanvulling, verduidelijking rechtsgrond” het volgende aangevoerd:
3. (…) [appellant] wenst te benadrukken dat hij niet alleen de publicatie van de conclusies van de RvC in het jaarverslag GVB 2012 jegens hem onrechtmatig acht, maar ook de publicatie van het onder 2.5 van het vonnis geciteerde persbericht van 12 juni 2012. (…)
4. (…) Duidelijk is derhalve dat [appellant] – bezien in het licht van het gehele feitencomplex – ook het publiceren van het persbericht van 12 juni 2012 jegens hem onrechtmatig acht en die publicatie mede aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd en legt.
Aan het eind van de memorie van grieven is vervolgens geconcludeerd tot toewijzing van zijn vorderingen.
2.3
De eiswijziging in de akte van 25 september 2018 houdt in dat het petitum onder A komt te luiden:
te verklaren voor recht dat GVB jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de gewaakte conclusies te publiceren middels verspreiding van het persbericht van 12 juni 2012 en publicatie in het jaarverslag GVB Holding NV 2012.
2.4
GVB heeft als bezwaar tegen de eiswijziging aangevoerd dat deze in dit stadium van de procedure, na het nemen van de memorie van grieven, tardief is, want in strijd met de tweeconclusieregel. Ook stelt GVB dat het beroep op stuiting van de verjaring een nieuwe grief is die om dezelfde reden buiten beschouwing dient te blijven.
2.5
Het bezwaar van GVB tegen de eiswijziging slaagt niet. Uit het citaat dat hiervoor onder 2.2 is weergegeven, blijkt duidelijk dat [appellant] de bedoeling had, daargelaten of hij dat in eerste aanleg al had gedaan, in hoger beroep in ieder geval ook de publicatie van het persbericht aan zijn vorderingen ten grondslag te leggen. Kennelijk slechts door een omissie is aanpassing van het petitum achterwege gebleven. GVB heeft de bedoeling van [appellant] ook begrepen, zoals blijkt uit hetgeen zij onder 27 van de memorie van antwoord heeft vermeld:
Uit §§ 3 en 4 MvG blijkt dat [appellant] in appel (nu) ook de rechtmatigheid van de publicatie van het persbericht in 2012 ter discussie wil stellen.
alsmede uit het door haar gedane beroep op verjaring van de op het persbericht gebaseerde vordering. De vraag of het vervolgens door [appellant] gedane beroep op stuiting in strijd is met de tweeconclusieregel gaat het bestek van deze beslissing over de eiswijziging te buiten en zal te zijner tijd door de behandelende combinatie moeten worden beoordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart het bezwaar tegen de eiswijziging ongegrond;
verwijst de zaak naar de rol van 20 november 2018 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018.