Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: T.G. Visser RB (DRV Accountants & Adviseurs te Rotterdam)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag of belanghebbende, een apotheek, recht heeft op aftrek van voorbelasting na een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank en een verwijzing door de Hoge Raad. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2006 en 2008, waarbij hij betoogde dat belanghebbende geen recht had op aftrek van de voorbelasting die zij had betaald voor werkzaamheden die ook ten goede kwamen aan huisartsenpraktijken. De rechtbank had in eerste instantie de naheffingsaanslagen gedeeltelijk vernietigd, maar de inspecteur ging in hoger beroep. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraken van de inspecteur, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam.
Na de verwijzing heeft het Gerechtshof Amsterdam de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Belanghebbende stelde dat zij de kosten van de werkzaamheden had gemaakt ter bevordering van haar omzet en dat de aftrek van voorbelasting niet uitgesloten kon worden. De inspecteur voerde aan dat de werkzaamheden als relatiegeschenken aan de huisartsen moesten worden beschouwd en dat er sprake was van misbruik van recht. Het Hof oordeelde dat belanghebbende wel degelijk de afnemer was van de diensten en dat de kosten als algemene ondernemingskosten moesten worden gekwalificeerd. Het Hof verwierp de stellingen van de inspecteur en concludeerde dat belanghebbende recht had op aftrek van de voorbelasting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.