In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 52,80, opgelegd door de heffingsambtenaar op 9 maart 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De rechtbank heeft op 10 januari 2017 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 45 en proceskosten van € 248.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich vooral beklaagde over de beslissing van de rechtbank omtrent het griffierecht en de proceskostenvergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank een vergissing heeft gemaakt met betrekking tot het griffierecht, dat € 46 had moeten zijn in plaats van € 45. Het Hof heeft de rechtbank in haar oordeel over de proceskostenveroordeling gevolgd, waarbij de rechtbank de zaak als 'licht' had gekwalificeerd. Het Hof oordeelt dat de rechtbank in redelijkheid tot deze kwalificatie heeft kunnen komen.
De slotsom van het Hof is dat het hoger beroep slechts gedeeltelijk gegrond is, in die zin dat het griffierecht gecorrigeerd moet worden naar € 46. Het Hof heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand in dit geval niet redelijk werd geacht, gezien de geringe aard van de vergissing. Het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 wordt terugbetaald aan belanghebbende.