In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de aftrekbaarheid van giften in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waarbij hij de door belanghebbende opgevoerde giften aan [de Stichting] en [A] niet in aanmerking had genomen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De inspecteur had de ANBI-status van de Stichting ingetrokken en stelde dat de kasadministratie geen betrouwbaar beeld gaf van de geldstromen. Belanghebbende voerde aan dat zij contante giften had gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om deze giften te onderbouwen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de gestelde giften daadwerkelijk waren gedaan. Het Hof wees erop dat de overgelegde kwitanties en donatieverklaringen niet voldoende bewijs boden, mede gezien de bevindingen van de inspecteur over de Stichting.
Het Hof concludeerde dat de inspecteur terecht geen giften in aftrek had toegestaan en dat de aanslag terecht was opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kostenveroordeling werd afgewezen.