ECLI:NL:GHAMS:2021:2830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
20/00227
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en erfpachtcorrectie van een woning in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.279.000 voor het jaar 2018. Na bezwaar van de belanghebbende, [X], werd deze waarde verlaagd naar € 1.108.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de erfpachtcorrectie correct was berekend. In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de focus lag op de hoogte van de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had vastgesteld voor de reactie van de belanghebbende op een brief van de rechtbank. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 1.335 en voor het hoger beroep op € 1.068, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 2.403. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van deze kosten en het griffierecht van € 131 aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 20/00227
31 augustus 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 19/1866 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres woning] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op
€ 1.279.000. Deze beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 zijn samen in één geschrift bekendgemaakt.
1.2.
In de uitspraak op bezwaar van 13 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 1.108.000. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding van € 508 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als “ [X] ”):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover daarbij de deskundige vergoeding niet bij de proceskostenvergoeding is betrokken en laat de bestreden uitspraak voor het overige in stand;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar de door [X] in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten voor de deskundige ter hoogte van € 128,26 vergoedt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [X] te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in beroep van [X] tot een bedrag van € 1.050,-.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 24 maart 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. [X] is eigenaar van de woning. Het gaat om een vrijstaande woning. De oppervlakte van de woning is ongeveer 225 m². De oppervlakte van de kavel is 437 m².
2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2017. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert.1 [voetnoot 1: Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ)]
3. [X] vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Hij vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op maximaal € 953.000,-.
4. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing een taxatierapport ingediend. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 1.108.000,-. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [vergelijkingsobject 1] , [vergelijkingsobject 2] en [vergelijkingsobject 3] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van [X] niet te hoog is vastgesteld.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een brief van de rechtbank aan belanghebbende van 18 juni 2019. In de brief is, voor zover van belang, vermeld:
“De rechtbank heeft een brief ontvangen van De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Ik stuur u hiervan een kopie.
Ik verzoek u mij mee te delen of u naar aanleiding van die brief uw beroep nog wilt handhaven. Indien u het beroep nog wilt handhaven, dan verzoek ik u mee te delen waarom u dat wilt.”
2.4.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2019 gereageerd op voormelde brief van de rechtbank. In het antwoord van belanghebbende is, voor zover van belang, vermeld:
“Desalniettemin vraagt u aan mij of ik mijn beroep wil intrekken. Het antwoord is: Nee, natuurlijk niet. Ik zal in deze conclusie reageren op uw verzoek”
2.5.
Belanghebbende heeft in zijn nader stuk aan de rechtbank van 10 januari 2020 verwezen naar een rapport van 19 september 2019, ‘Erfpachtcorrectie van verkoopcijfers in Amsterdam in het kader van de Wet WOZ’ van Francke en Van der Schans (hierna ook: Ortec-rapport) en een gedeelte van dit rapport overgelegd. Het Ortec-rapport bevat bevindingen van een in opdracht van de gemeente Amsterdam verricht onderzoek naar mogelijke actualisering of herijking van de wijze van berekening van de erfpachtcorrectie. Hierna is een aantal passages uit dat rapport opgenomen met uitzondering van de daarin opgenomen voetnoten (het rapport behoort deels tot de gedingstukken en is ook deels opgenomen in de uitspraak van dit Hof van 29 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1910).

Doel en aanleiding van het onderzoek
Op 1 maart 2019 gaf Belastingen Gemeente Amsterdam aan Ortec Finance de opdracht om
te onderzoeken in hoeverre de berekening van de WOZ-erfpachtcorrectie dient te worden
geactualiseerd of te worden herijkt en op welke onderdelen dat opportuun zou zijn.
Aanleiding tot zo’n onderzoek gaven een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2018 en een vonnis van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2019 aangaande WOZ-erfpachtcorrecties op verkoopprijzen.
(…)
Een tweede aanleiding betreft de rechtsfiguur van eeuwigdurende erfpacht die in 2016 werd
geïntroduceerd. De huidige WOZ-erfpachtcorrectie moet wel aangepast worden om rekening
te houden met deze nieuwe vorm van erfpacht.
(…)
Huidige methode
De huidige erfpachtcorrectiemethode kan worden samengevat als:
WOZ-erfpachtcorrectie = Fictieve Contante Waarde x Correctiepercentage.
De fictieve contante waarde betreft de discontering van toekomstige en onzekere erfpachtbetalingen. In de berekening hiervan moeten veronderstellingen worden gemaakt, vandaar de aanduiding fictief. Het correctiepercentage geeft vervolgens aan met welk percentage van de fictieve contante waarde een koper gemiddeld rekening houdt bij aankoop van een woning op erfpachtgrond.
(…)
Er bestaan alternatieven voor de huidige correctiemethode, maar wij concluderen dat deze
geen duidelijke voordelen of zelfs nadelen bieden. Daarnaast heeft het gerechtshof de huidige
methode niet ter discussie gesteld. Wel achten wij het als onderzoekers en opstellers van dit
rapport aan te bevelen enkele vooronderstellingen in de berekening van de fictieve contante
waarde te herzien en het correctiepercentage aan te passen.
(…)
2.3
De erfpachtgrondwaarde
Zowel bij uitgifte in erfpacht (nieuwbouw, onbebouwde grond) als aan het einde van een tijdvak (bestaande bouw, bebouwde grond) moet de erfpachtgrondwaarde worden vastgesteld. Deze paragraaf beschrijft hoe de erfpachtgrondwaarde in de praktijk door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam wordt bepaald, voor onbebouwde en bebouwde grond. Wij mengen ons in dit onderzoek niet in de discussie over hoe de waarde bepaald zou moeten worden, maar nemen de praktijk als uitgangspunt in ons onderzoek met betrekking tot de WOZ-erfpachtcorrectie.
(…)
3.1
Waarde van de blote eigendom
(…)
1. De contante waarde van de canonbetalingen tot aan het einde van het lopende tijdvak
De canonbetalingen tot aan het einde van het tijdvak zijn relatief zeker:
- Als de canonbetalingen al zijn afgekocht (zoals het geval is bij het overgrote deel van de bestaande erfpachtcontracten), dan zijn de canonbetalingen in formule (3.1) gelijk aan 0.
- Bij een vaste canon is er geen onzekerheid over canonbetalingen in het lopende tijdvak.
- Bij indexering van de canon moet alleen een schatting van de verwachte prijsinflatie
worden gemaakt.
De grootste onzekerheid in de bepaling van de contante waarde van de canonbetalingen in
het lopende tijdvak betreft de hoogte van de te hanteren disconteringsvoet.
2. De contante waarde van de erfpachtgrondwaarde aan het begin van het volgende tijdvak
De beste schatting van de toekomstige fictieve erfpachtgrondwaarde is de waarde nu (WGt),
gecorrigeerd met de lange-termijn verwachte groeivoet van de erfpachtgrondwaarde (gt),
Et WG
n= WG
tx (1 + g
t)n-t.
De onzekerheid over de toekomstige erfpachtgrondwaarde is groter naarmate het einde van
het tijdvak verder in de toekomst ligt. Echter, door het verdisconteren is de impact van de
erfpachtgrondwaarde op de waarde van de blote eigendom kleiner naarmate de einddatum
verder weg is. Merk op dat de erfpachtgrondwaarde nu ook slechts met de nodige onzekerheid is in te schatten, zie paragraaf 2.3.

4.WOZ-erfpachtcorrectie

(…)
4.2
Invloed van erfpacht op koopsommen
Een koper van een woning op erfpachtgrond betaalt niet alleen de koopsom aan de verkoper,
hij verplicht zich eveneens tot het in de toekomst betalen van periodieke vergoedingen aan
de erfverpachter. De koopsom voor de woning op erfpachtgrond plus de waardering van de
toekomstige betalingen door de koper is de totale prijs die de koper wil besteden en vertegenwoordigt daarmee de waarde in volle eigendom. Als de koper de waarde van de toekomstige erfpachtverplichtingen hoog (laag) inschat, zal hij minder (meer) aan de verkoper willen betalen. De WOZ-erfpachtcorrectie bestaat dus uit de waardering van onzekere toekomstige erfpachtbetalingen vanuit het perspectief van de koper en dus niet vanuit het perspectief van de erfverpachter. De vraag is vervolgens hoe de koper deze erfpachtverplichtingen beprijst, of anders gezegd, wat de invloed van erfpacht op de verkoopprijs is.
Theoretisch zou de koper de contante waarde van alle toekomstige erfpachtbetalingen moeten berekenen. Deze betalingen zijn afhankelijk van het specifieke erfpachtcontract (de hoogte van de canon op de verkoopdatum, de resterende looptijd van het huidige tijdvak), de algemene bepalingen (voortdurende of eeuwigdurende erfpacht) en het betalingsregime (canonbetalend [vast / geïndexeerd / uitsluiting indexering / aanpassing canonpercentage] of afgekocht).
(…)
De koper moet dus een inschatting maken van de erfpachtgrondwaarde aan het einde van
het huidige tijdvak (voortdurende erfpacht) en/of de verwachte prijsinflatie ten behoeve van
de canonindexering (afhankelijk van het betalingsregime). En tenslotte moet de koper een
disconteringsvoet vaststellen om de contante waarde te kunnen berekenen.
Het is erg onwaarschijnlijk dat kopers de voorgaande berekening uitvoeren. Het vereist niet alleen grondige kennis van financiële rekenkunde en het van toepassing zijnde erfpachtcontract, maar ook het inzicht om een toekomstige erfpachtgrondwaarde te schatten.
Het is daarom eveneens onwaarschijnlijk dat kopers exact dezelfde aannames maken als de
afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam voor het berekenen van de
‘eeuwige’ afkoopsom bij een vrijwillige overstap van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht (…). Met andere woorden, de WOZ-erfpachtcorrectie zal afwijken van de ‘eeuwige’ afkoopsom, de waarde die de gemeente Amsterdam toekent aan de blote eigendom.
(…)
4.6
Actualisering van de huidige WOZ-erfpachtcorrectie
Deze paragraaf bespreekt op welke onderdelen de huidige WOZ-erfpachtcorrectie herzien kan worden.
(…)
De huidige methode kan worden samengevat als:
WOZ-erfpachtcorrectie = Fictieve Contante Waarde x Correctiepercentage.
Er bestaan wel alternatieven, zoals (1) het vervangen van het correctiepercentage door een
hogere disconteringsvoet en (2) het modelleren van de verschillen in koopsommen aan de
hand van de hoogte van de canon en de resterende duur van het tijdvak, maar wij concluderen
dat deze alternatieven geen duidelijke voordelen of zelfs nadelen bieden, zie paragraaf 4.3.
Wel kan een aantal van de invoerparameters in de berekening van de fictieve contante waarde
worden herzien. We bespreken achtereenvolgens ‘nieuwe’ algemene bepalingen en betalingsregimes, de indexering van toekomstige canonbedragen, de disconteringsvoet, de bepaling van de contante waarde in het opvolgende tijdvak en het correctiepercentage.
‘Nieuwe’ algemene bepalingen en bijbehorende betalingsregimes
De huidige WOZ-erfpachtcorrectie houdt niet met alle voor koopwoningen relevante algemene bepalingen en betalingsregime rekening. Het advies is om de implementatie aan te vullen met de ontbrekende algemene bepalingen en betalingsregimes.
Sinds de introductie van de huidige erfpachtcorrectie methode begin jaren tweeduizend zijn er wijzigingen in het Amsterdamse erfpachtstelsel geweest. Er wordt in de huidige WOZ-erfpachtcorrectie geen rekening gehouden met de algemene bepalingen (AB) van 2000 en 2016.
AB2000 heeft nieuwe betalingsregimes: jaarlijkse indexering van canonbetalingen op basis
van de prijsinflatie minus 1% en canonaanpassing eens per 10 of 25 jaar op basis van een
aanpassing van het canonpercentage, zie paragraaf 2.1 voor meer details.
Bij contracten volgens AB2016 is er sprake van 1 oneindig tijdvak, dus de opsplitsing in periode 1 en 2 in formule (4.1) is hier niet van toepassing. De indexatie van de eeuwigdurende canon is jaarlijks op basis van de prijsinflatie, maar zonder de correctie van 1%-punt. De benodigde aanpassingen voor deze algemene bepalingen en betalingsregimes zijn makkelijk te implementeren.
Indexering van toekomstige canonbedragen
De canonindexering is gebaseerd op een lange-termijn verwachting voor prijsinflatie van 2,75%. Het verdient aanbeveling om jaarlijks aan te sluiten bij de verwachtingen van gezaghebbende instanties, zoals de Europese Centrale Bank. De lange-termijn inflatie verwachting bedraagt op dit moment 2%. Een verlaging van 2,75% naar 2% geeft een lagere fictieve contante waarde.
Disconteringsvoet
De huidige WOZ-erfpachtcorrectie bepaalt de disconteringsvoet als het maximum van de hypotheekrente op verkoopdatum en het van toepassing zijnde afkooppercentage. Het afkooppercentage werd ieder kwartaal door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Dit percentage diende als basis voor de berekening van de afkoopsom tot aan het einde van het tijdvak.
Per 1 oktober 2017 is een nieuwe regeling voor de bepaling van de afkoopsom van toepassing waarin geen gebruik wordt gemaakt van een afkooppercentage (Gemeente Amsterdam 2017c). De disconteringsvoet in de WOZ-erfpachtcorrectie is daarmee geheel gebaseerd op de hypotheekrente zoals die geldt op het moment van verkoop.
Vanaf 1 oktober 2017 is de afkoopsom zoals deze door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam wordt berekend, gebaseerd op een disconteringsvoet, die jaarlijks door B&W wordt vastgesteld. Deze bedraagt op dit moment 4,5%.
Het verdient aanbeveling om de disconteringsvoet in de erfpachtcorrectie te baseren op de
jaarlijks door de B&W vastgestelde disconteringsvoet. Deze is hoger dan de op dit moment
geldende rentes voor hypothecaire leningen, zelfs voor lange looptijden en hoge loan-to-value waarden. Het hanteren van een hogere disconteringsvoet verlaagt de fictieve contante waarde.
Contante waarde in het opvolgende tijdvak
De huidige erfpachtcorrectie vereist een inschatting van de canon voor het opvolgende tijdvak. Deze wordt afgeleid van de canon bij uitgifte van erfpacht door te corrigeren voor inflatie (3,75% per jaar). Er wordt hierbij ten onrechte geen rekening gehouden met het verschil in het canonpercentage bij uitgifte en bij herziening aan het einde van het tijdvak. De canon bij uitgifte is immers de erfpachtgrondwaarde bij uitgifte vermenigvuldigd met het canonpercentage bij uitgifte en de canon bij herziening is de erfpachtgrondwaarde bij herziening vermenigvuldigd met het canonpercentage bij herziening.
Het verdient aanbeveling om in de berekening van de fictieve contante waarde de verwachte
canonbedragen in het opvolgende (eeuwigdurende) tijdvak tot 50 jaar na verkoopdatum te
vervangen door de verwachte erfpachtgrondwaarde. Dit alternatief vereenvoudigt de berekening en is onafhankelijk van de canonpercentages bij uitgifte en herziening en komt daarmee tegemoetkomt aan bovengenoemd bezwaar. Tevens hoeft er geen aanname gemaakt te worden over de indexering van de canon. De formule (…)
(…)
Merk op dat er effectief over een oneindige periode contant wordt gemaakt: de erfpachtgrondwaarde aan het begin van het opvolgende tijdvak is de contante waarde van alle toekomstige canonbetalingen vanaf de herzieningsdatum, en niet over een periode van vijftig jaar vanaf de verkoopdatum. Het contant maken over een oneindige periode sluit aan bij de mogelijkheid tot het voor altijd afkopen van toekomstige canonbetalingen in het stelsel van eeuwigdurende erfpacht.
Het contant maken over een oneindige periode resulteert, gegeven de erfpachtgrondwaarde,
in een hogere fictieve contante waarde. Hoeveel hoger hangt af van de resterende duur van
het huidige tijdvak (n x t) en de disconteringsvoet (t). In het volgende hoofdstuk geven we in
paragraaf 6.3 drie mogelijkheden voor het bepalen van de toekomstige erfpachtgrondwaarde:
een op basis van de begin-tijdvak-methode en twee varianten op basis van de buurstraatquote
methode, zie paragraaf 2.3.
(…)

7.Conclusies en aanbevelingen

Het doel van dit onderzoek is om op basis van actuele gegevens te bepalen en te onderbouwen of, en zo ja, op welke onderdelen de erfpachtcorrectie dient te worden herzien.
Allereerst is het goed om op te merken dat het gerechtshof in Amsterdam (uitspraak van 9 mei 2019) geen aanleiding ziet om de huidige methode van WOZ-erfpachtcorrectie te wijzigen: “De door gemeente Amsterdam gehanteerde methode en toegepaste factoren voor het berekenen van erfpachtcorrecties zijn deugdelijk. De gemeente is niet verplicht om uit een brede waaier aan mogelijke schattingen van de erfpachtcorrectie de meest waarschijnlijke of de beste te kiezen. Voldoende is dat de gemeente op zorgvuldige wijze, reële, goed verdedigbare keuzes maakt.”
(…)
De gemeente Amsterdam baseert op dit moment de WOZ-erfpachtcorrectie op de verschuldigde canonbetalingen gedurende een periode van 50 jaar vanaf de verkoopdatum. Dit klinkt echter eenvoudiger dan het is. Ten eerste zijn de toekomstige canonbetalingen onbekend, in het bijzonder de betalingen in het volgende tijdvak. De canon in het nieuwe tijdvak hangt af van de onbekende erfpachtgrondwaarde aan het begin van het nieuwe tijdvak. Daarnaast is het de vraag in welke mate kopers en verkopers bij de totstandkoming van de verkoopprijs rekening houden met canonbetalingen.
(…)
7.1
Fictieve contante waarde
Naar aanleiding van ons onderzoek kan de berekening van de fictieve contante waarde op
de volgende punten worden herzien: ‘nieuwe’ algemene bepalingen en betalingsregimes, de
indexering van toekomstige canonbedragen, de disconteringsvoet, de bepaling van de contante waarde in het opvolgende tijdvak en de bepaling van de erfpachtgrondwaarde aan het begin van het opvolgende tijdvak.
‘1.Nieuwe’ algemene bepalingen en betalingsregimes
De huidige WOZ-erfpachtcorrectie moet uitgebreid worden zodat rekening gehouden wordt met ‘nieuwe’ algemene bepalingen. AB2000 heeft nieuwe betalingsregimes: jaarlijkse indexering van canonbetalingen op basis van de prijsinflatie minus 1% en canonaanpassing eens per 10 of 25 jaar op basis van een aanpassing van het canonpercentage. Bij AB2016 (eeuwigdurende erfpacht) is er sprake van 1 oneindig tijdvak. De indexatie van de eeuwigdurende canon is jaarlijks op basis van de prijsinflatie, maar zonder de 1% correctie.
2. Indexering van toekomstige canonbedragen in het huidige tijdvak
De indexering van de canon in het huidige tijdvak is, indien van toepassing, gebaseerd op een langetermijnverwachting voor inflatie van 2,75%, Het verdient aanbeveling om jaarlijks aan te sluiten bij de verwachtingen van gezaghebbende instanties, zoals de Europese Centrale Bank. De lange-termijn inflatie verwachting bedraagt op dit moment 2%. Een verlaging van 2,75% naar 2% geeft een lagere fictieve contante waarde.
3. Disconteringsvoet
De huidige WOZ-erfpachtcorrectie bepaalt de disconteringsvoet als het maximum van de hypotheekrente op verkoopdatum en het toepasselijke afkooppercentage. Vanaf 1 oktober 2017 is de afkoopsom, zoals deze door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam wordt berekend, gebaseerd op een disconteringsvoet (en niet meer op een afkooppercentage) die jaarlijks door B&W wordt vastgesteld; op dit moment 4,5%. Het verdient aanbeveling de disconteringsvoet voor de erfpachtcorrectie te baseren op de disconteringsvoet die jaarlijks door B&W wordt vastgesteld. Een hogere disconteringsvoet verlaagt de fictieve contante waarde.
4. Contante waarde in het opvolgende tijdvak
Het verdient aanbeveling om in de berekening van de fictieve contante waarde de verwachte
canonbedragen in het opvolgende (eeuwigdurende) tijdvak tot 50 jaar na verkoopdatum te
vervangen door de verwachte erfpachtgrondwaarde. Dit vereenvoudigt de berekening. Er hoeft alleen een toekomstige erfpachtgrondwaarde te worden bepaald en niet ook een toekomstig canonpercentage. Tevens hoeft er geen aanname gemaakt te worden over de indexering van de canon. Het betekent dat er effectief over een oneindige periode contant wordt gemaakt. Dit sluit aan bij de mogelijkheid tot het voor altijd afkopen van toekomstige canonbetalingen in het stelsel van eeuwigdurende erfpacht. Contant maken over een oneindige periode resulteert, gegeven de erfpachtgrondwaarde, in een hogere fictieve contante waarde. Hoeveel hoger dat is, hangt af van twee factoren: de hoogte van de disconteringsvoet en de resterende duur van het huidige tijdvak.
5. Erfpachtgrondwaarde aan het begin van het opvolgende tijdvak
Voor de bepaling van de erfpachtgrondwaarde aan het begin van het opvolgende tijdvak stellen we de volgende procedure voor. Bepaal eerst de erfpachtgrondwaarde op de verkoopdatum. De toekomstige erfpachtgrondwaarde is de erfpachtgrondwaarde op de verkoopdatum, geïndexeerd met de verwachte langetermijninflatie (thans 2%). Indexatie met inflatie geeft op lange termijn een voorzichtige schatting van de stijging van de erfpachtgrondwaarde.
De erfpachtgrondwaarde op de verkoopdatum kan op twee manieren worden bepaald, namelijk met behulp van de zogenoemde begin-tijdvak-methode en de buurtstraatquote-methode. De begin-tijdvakmethode indexeert een historische erfpachtgrondwaarde, bij uitgifte of herziening, naar de verkoopdatum op basis van de gerealiseerde inflatie in deze periode. De buurtstraatquote-methode gebruikt de erfpachtgrondwaarde in het verkoopjaar zoals deze door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam met behulp van de buurstraatquote wordt vastgesteld.
Beide methoden geven op individueel woningniveau andere erfpachtgrondwaarden. Echter,
op basis van statistisch onderzoek is er geen voorkeur voor een van beide methoden. Daartoe
zijn verschillen in koopsommen van woningen met afgekochte erfpacht en woningen op
eigen grond in een statistisch model gerelateerd aan de contante waarde van de toekomstige
erfpachtgrondwaarde. De uitkomsten laten zien dat het niet uitmaakt of de erfpachtgrondwaarde bepaald wordt door de begin-tijdvak-methode of door de buurtstraatquote-methode; ze verklaren beide in dezelfde mate de verschillen in koopsommen.
De keuze voor een methode om de erfpachtgrondwaarde te bepalen zal dus op basis van andere criteria gemaakt moeten worden, zoals: de eenvoud van de methode, haar stabiliteit door de tijd, een gunstige oplossing voor de burger met betrekking tot factoren met een grote onzekerheidsmarge, de (on)wenselijkheid dat meerdere methoden naast elkaar worden toegepast. Advisering over deze beleidsbeslissingen valt buiten het vastgestelde onderzoeksdoel.
7.2
Correctiepercentage
Het huidige correctiepercentage van 60% is gebaseerd op onderzoek van Francke en Wilders
(1996). In dit rapport hebben wij het correctiepercentage geactualiseerd. Gemiddeld houden
kopers rekening met 40% van de fictieve contante waarde van de canonbetalingen vanaf de
verkoopdatum tot aan de einddatum van het huidige tijdvak. Dit percentage is gebaseerd
op een analyse van 588 verkochte woningen met canon betalende erfpacht waarbij een of
meerdere goed vergelijkbare verkochte woningen met afgekochte erfpacht zijn gevonden. Het percentage dat wij nu hebben aangetroffen (40%) is aanzienlijk lager dan dat wat Francke en Wilders 23 jaar geleden hebben gevonden (60%). Het verschil is toe te schrijven aan veranderingen in de woningmarkt (1989–1994 tegenover 2010–2018), wijzigingen in het erfpachtstelsel, representativiteit (75 versus 1270 unieke verkopen) en verschillen in de uitgangspunten van de berekening van de fictieve contante waarde.
In ons huidige onderzoek vinden we voor de contante waarde van de canonbetalingen (periode 1) een relatief betrouwbaar percentage van 40%. De resultaten voor de contante waarde van de toekomstige erfpachtgrondwaarde (periode 2) zijn veel minder duidelijk en betrouwbaar, afhankelijk van de methode voor de bepaling van de erfpachtgrondwaarde. Bovendien zijn ze gebaseerd op verkochte woningen met beperkte representativiteit. De uitkomsten geven aanleiding om te werken met een uniform correctiepercentage voor periode 1 en 2 en dit vast te stellen op 40%. Het percentage is voor periode 2 in ieder geval een voorzichtig uitgangspunt voor de begin-tijdvak-methode.
7.3
Samenhang in advies
Als er andere veronderstellingen voor de berekening van de fictieve contante waarde worden
gehanteerd, zal het correctiepercentage van 40% veranderen. Zo leidt een wijziging van de
disconteringsvoet of de inflatieverwachting tot een wijziging van het correctiepercentage.
Het geheel van conclusies en aanbevelingen ten aanzien van veronderstellingen en correctiepercentage moet daarom in samenhang worden gelezen en gewogen. Het is een totaaladvies waarbij rekening is gehouden met de onderlinge afhankelijkheid van factoren.
7.4
Aanpassing van correctiepercentage
Het correctiepercentage van 40% is gebaseerd op verkopen in de laatste vijf jaar, de periode
2014–2018, waarbij er gemiddeld jaarlijks bij 85 canon betalende verkochte woningen goed
vergelijkbare verkochte woningen met afgekochte erfpacht zijn gevonden. Het aantal matches per jaar maakt het niet mogelijk om jaarlijks het correctiepercentage betrouwbaar vast te stellen louter op basis van de verkopen in het desbetreffende jaar. In ons onderzoek hebben wij gekozen voor een periode van vijf jaar, die samenviel met een stijging in de markt en gebaseerd was op toereikend vergelijkingsmateriaal. Het verdient aanbeveling om in de toekomst jaarlijks dit correctiepercentage te berekenen, bijvoorbeeld door steeds de verkopen van de afgelopen vijf jaar in de analyse te betrekken (afhankelijk van het totaal aantal matches), waarbij in de nabije toekomst ook verkopen van woningen met eeuwigdurende erfpacht in de analyse betrokken kunnen worden. Een duidelijk patroon in het verloop van de correctiepercentages door de tijd zou aanleiding kunnen geven om in de toekomst het percentage van 40% in de WOZ-erfpachtcorrectie aan te passen, rekening houdend met de statistische onzekerheid van de gevonden percentages.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daarnaast is de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase is geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:

Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
8. De beroepsgrond gericht tegen het referentiepand [object 1] behoeft geen verdere bespreking, want dit vergelijkingsobject heeft de heffingsambtenaar vervangen door een ander vergelijkingsobject.
9. [X] voert verder aan dat de heffingsambtenaar de woning aan het adres [object 2] als vergelijkingsobject had moeten gebruiken, omdat deze zeer goed vergelijkbaar is met de woning.
10. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat de vergelijkingsobjecten representatief zijn bij de heffingsambtenaar ligt. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning van [X] . De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoud betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maken niet dat de vergelijkingsobjecten niet voldoende vergelijkbaar zijn. De woning waar [X] naar verwijst, is qua type, bouwjaar en ligging ook vergelijkbaar met de woning, maar daarmee heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat de gekozen vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar niet representatief zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar voor zijn onderbouwing heeft gebruikt, zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
11. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met eventuele verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De getaxeerde vierkantemeterprijs van de woning (€ 3.545,-) is lager dan de gemiddelde vierkantemeterprijs van het woningdeel van de vergelijkingsobjecten (€ 3.567,-). [X] heeft bovendien geen stukken overlegd waaruit blijkt dat sprake is van verschillen waar de heffingsambtenaar geen, of onvoldoende, rekening mee heeft gehouden.
12. De heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Erfpachtcorrectie
13. [X] betwist dat de heffingsambtenaar op een juiste wijze de erfpachtcorrectie heeft berekend. [X] heeft gewezen op een brief van 1 oktober 2019 van de wethouder Financiën van de gemeente Amsterdam waarin het gemeentelijke beleid voor de erfpachtcorrectie per 1 juli 2019 wordt omschreven. [X] stelt zich op het standpunt dat dit beleid ook op lopende zaken met betrekking tot eerdere jaren moet worden toegepast. Gelet op de aanpassingen van de methode van berekening van de erfpachtcorrectie maakt de heffingsambtenaar, als hij zich op de oude methode baseert, niet op zorgvuldige wijze, reële, goed verdedigbare keuzes, aldus [X] . Volgens [X] heeft de heffingsambtenaar ten onrechte gecorrigeerd voor afgekochte erfpacht, omdat een afgekochte erfpacht van 25 jaar of meer als vol eigendom moet worden beschouwd.
14. Door het gerechtshof is overwogen dat de wijze waarop door de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie wordt berekend een deugdelijke methode is.3 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)[voetnoot 3: Zie de uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2555] In wat [X] heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrecties voor de vergelijkingsobjecten – en daarmee de WOZwaarde – niet aannemelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar is daarnaast niet gehouden om toekomstig beleid (volgens de heffingsambtenaar per 2021) op eerdere jaren toe te passen.
Proceskosten ingeschakelde deskundige in bezwaar
15. Niet in geschil tussen partijen is dat de deskundige vergoeding ten onrechte niet is betrokken bij de proceskostenvergoeding in bezwaar. Nu in de uitspraak op bezwaar al gedeeltelijk op het verzoek om proceskosten is beslist en uitsluitend nog het verzoek tot vergoeding van de proceskosten van de deskundige open staat, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de deskundige vergoeding niet bij de proceskostenvergoeding is betrokken en laat de bestreden uitspraak voor het overige in stand. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door aan [X] een proceskostenvergoeding voor de deskundige in bezwaar toe te kennen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2018, nr. 28 796) vast op € 128,26 (2 uur, € 53,- per uur, vermeerderd met 21% BTW).
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan [X] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. Ook veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de door [X] gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
19. De overige door [X] genoemde kosten, te weten het op 1 juli 2019 ingediende aanvullende beroep, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft op 18 juni 2019 abusievelijk een brief naar de gemachtigde van [X] gestuurd en deze heeft de gelegenheid aangegrepen om nadere stukken in te dienen. Anders dan de gemachtigde van [X] betoogt, dient het op 1 juli 2019 ingediende aanvullende beroep naar het oordeel van de rechtbank niet te worden aangemerkt als conclusie op repliek.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
De waarde als bedoeld in voornoemd artikel is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (
Kamerstukken II1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
5.2.
Artikel 20, tweede lid, van de Wet WOZ bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.
5.3.
De waarde (als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ) van woningen wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (zie art. 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Instructie Waardebepaling Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling)).
Het Hof constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat de WOZ-waarde van de woning bij de onder 1.1 vermelde beschikking is vastgesteld aan de hand van bovenbedoelde modelmatige waardebepaling. Deze waarde is bij de bestreden uitspraak op bezwaar verlaagd, zoals vermeld onder 1.2.
5.4.
In beroep en hoger beroep beoordeelt de rechter of de bij de beschikking dan wel de bij de uitspraak op bezwaar (nader) vastgestelde WOZ-waarde (in dit geval) niet te hoog is. In eerste instantie rust op de heffingsambtenaar de bewijslast om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld (zie onder meer HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378 (Oostflakkee)).
Uit rechtsoverweging 3.3. van het Oostflakkee-arrest volgt dat bij de beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt, conform de hoofdregel in het fiscale bewijsrecht, gelet behoort te worden op wat belanghebbende aanvoert, en dus op het door belanghebbende overgelegde bewijs (waaronder een overgelegde taxatiekaart, stamkaart, leveringsakte, passages uit het Ortec-rapport, brief van 1 oktober 2019 van de wethouder Financiën van de gemeente Amsterdam waarin het gemeentelijke beleid voor de erfpachtcorrectie per 1 juli 2019 is opgenomen en overige documentatie).
5.5.
De heffingsambtenaar heeft (in eerste aanleg) ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast onder andere verwezen naar de reactie van de taxateur welke is opgenomen in het nader stuk van 14 januari 2020 (en de daarin opgenomen matrix) waarin de waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ is bepaald met toepassing van de zogenoemde vergelijkingsmethode. Als vergelijkingsobjecten zijn daarin [vergelijkingsobject 1] , [vergelijkingsobject 3] en [vergelijkingsobject 2] opgenomen. De waarde van de onroerende zaak wordt in het taxatierapport bepaald op € 1.108.000. Voorts wijst de heffingsambtenaar op de door hem overgelegde iWOZ-gegevens, leveringsakten en gegevens omtrent de erfpachtcorrecties.
5.6.
Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn onder 5.5 vermelde gegevens (en nadere toelichting en aanvulling daarop ter zitting van de rechtbank en van het Hof) heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast inzake de woning. Voorts overweegt het Hof nader als volgt.
5.7.
Belanghebbende heeft geen gelijk voor zover hij betoogt dat de rechtbank bij haar beoordeling ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het door het door hem in beroep naar voren gebrachte ter onderbouwing van de door hem voorgestane waardering van de woning.
5.8.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door belanghebbende genoemde (enige andere) vergelijksobject [object 2] qua type, bouwjaar en ligging (ook) vergelijkbaar met de woning is. Dit brengt evenwel niet mee dat de gekozen vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar niet representatief zijn en niet als uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning gehanteerd kunnen worden. Voorts heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met eventuele verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten (zie ook rechtsoverweging 11 van de rechtbank). Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen stukken overlegd waaruit blijkt dat sprake is van verschillen waar de heffingsambtenaar geen, of onvoldoende, rekening mee heeft gehouden.
5.9.1.
Voorts is de rechtbank ingegaan (rechtsoverwegingen 13 en 14) op belanghebbendes stelling dat dat de heffingsambtenaar niet op een juiste wijze de erfpachtcorrectie heeft berekend. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank daarbij terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te concluderen dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrecties voor de vergelijkingsobjecten – en daarmee de WOZwaarde – niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.9.2.
Ten aanzien van het hetgeen door belanghebbende is ingebracht omtrent het Ortec-rapport overweegt het Hof ter aanvulling het volgende. Belanghebbende stelt dat uit het Ortec-rapport volgt dat “de oude methode (fictieve contante waarde), waar de erfpachtcorrectie in deze zaak op gebaseerd is, vervangen dient te worden door een nieuwe methode (verwachte erfpachtgrondwaarde). Aldus is de door de gemeente gehanteerde erfpachtcorrectie onjuist berekend.”
5.9.3.
Het Hof constateert dat de aanbevelingen in het rapport bedoeld zijn voor de gemeente om de tot dan gebruikte erfpachtcorrectie te evalueren en bij te stellen. Daartoe zijn op verschillende onderdelen keuzes mogelijk, zoals bijvoorbeeld de keuze om de fictieve contante waarde van de canon voor het opvolgende tijdvak in te wisselen voor de methode van de verwachte erfpachtgrondwaarde. Een andere mogelijke keuze is om voor de indexatie jaarlijks aan te sluiten bij de prognoses van gezaghebbende instanties als de ECB en niet langer uit te gaan van een langetermijnverwachting. Dit leidt het Hof tot de conclusie dat de aanbevelingen in het rapport betrekkelijk algemeen van aard zijn en niet, althans niet zonder meer, geschikt zijn voor toepassing op een concreet individueel geval; zo een pleidooi voor deze toepassing moet worden gelezen in belanghebbendes standpunt, wordt het dan ook verworpen.
5.9.4.
Ten aanzien van belanghebbendes stelling dat zij de nieuwe methode (zoals beschreven in het rapport van 19 september 2019) (ook) toegepast wil zien overweegt het Hof als volgt. Het is onduidelijk wat de nieuwe berekeningsmethode van de gemeente inhoudt en voor welke gevallen deze methode is bedoeld. Voorts is onduidelijk hoe deze methoden en de standpunten van belanghebbende zich tot elkaar verhouden, te meer nu zij aan die standpunten noch berekeningen van de erfpachtcorrecties ten grondslag heeft gelegd, noch daaraan voor de waarde van de woning cijfermatige conclusies heeft verbonden. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de stelling van belanghebbende dat de nieuwe methode van de gemeente moet worden gevolgd, onvoldoende is gesubstantieerd, op welke grond het Hof eraan voorbij zal gaan.
5.9.5.
Van een aantal aanbevelingen is in het rapport aangegeven (zie onder meer de onder 2.5 geciteerde passages uit het rapport) dat ze zullen leiden tot een lagere contante waarde, maar bij andere zal een tegenovergesteld effect zichtbaar zijn, bijvoorbeeld omdat de aanbevelingen aansluiting zoeken bij (de mogelijkheid tot afkoop van) een eeuwigdurend erfpachtrecht. In het rapport is dan ook gesteld dat het gaat om een totaaladvies; het is dan dus ook niet geschikt om er afzonderlijke elementen uit te halen en deze vervolgens op een afzonderlijk geval toe te passen. Indien en voor zover belanghebbende betoogt om – in ieder geval – het in het rapport geadviseerde correctiepercentage op het onderhavige geval toe te passen, wordt dit betoog dan ook verworpen.
Aldus slaagt deze grief van belanghebbende niet.
5.10.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft vastgesteld voor de reactie van belanghebbende (zie 2.4) op de brief van de rechtbank (2.3).
5.10.2.
De rechtbank heeft belanghebbende verzocht te reageren op een brief van de heffingsambtenaar. Deze reactie van belanghebbende vormt naar het oordeel van het Hof een schriftelijke inlichting als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel A1, onder punt 5. Belanghebbende heeft, gelet hierop, recht op een tegemoetkoming in de kosten van het indienen van deze schriftelijke inlichtingen. De rechtbank heeft die tegemoetkoming ten onrechte achterwege gelaten. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
5.10.3.
Het Hof stelt aldus de tegemoetkoming voor de kosten in verband met de behandeling van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt schriftelijke inlichtingen en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) x € 534 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.335.
Niet in geschil is dat de rechtbank terecht heeft beslist de proceskostenvergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten wordt vermeerderd met de (tussen partijen niet in geschil zijnde) vergoeding voor de kosten van een taxatierapport van € 128,26. Het Hof zal dan ook die beslissing (en de beslissing omtrent het griffierecht) van de rechtbank in stand laten.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, doch enkel voor wat betreft de proceskostenveroordeling in verband met de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.

6.Kosten

Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten; 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) x € 534 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.068.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in hoger beroep overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch enkel voor zover die betreft de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het beroep door de rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep van totaal € 2.403 (€ 1.335 + € 1.068), en
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 131 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 31 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de jongste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.