In deze zaak gaat het om een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van Amerikaanse alimentatiebeschikkingen, ingediend door de vrouw, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft verzocht om vernietiging van de beschikking van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2020, waarin de vrouw verlof tot tenuitvoerlegging van de Amerikaanse beslissingen werd verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man in 2011 in Louisiana zijn gehuwd en dat zij ouders zijn van een minderjarige. De Amerikaanse rechtbank heeft in 2015 alimentatiebedragen vastgesteld die de man aan de vrouw moet betalen. De vrouw heeft verzocht om erkenning van deze beslissingen in Nederland, waarbij het hof zich moest buigen over de toepasselijkheid van het Haags Alimentatieverdrag en de Overeenkomst van Washington. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek deels onder het Haags Alimentatieverdrag valt, maar dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor de periode vóór 1 januari 2017, omdat de appeltermijn is overschreden. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard voor het deel van het verzoek dat onder het Haags Alimentatieverdrag valt en heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De beslissing over de proceskosten is gereserveerd voor de einduitspraak van de rechtbank.