Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
OVERWEGENDE:
9.OVERGANG NAAR [Stichting A]
3.De verwijzingsarresten
Het Hof heeft – onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.3.1 van het verwijzingsarrest – in de eerste plaats geoordeeld dat belanghebbende niet meer met de vaststellingsovereenkomsten die op 18 april 2011 zijn gesloten tussen belanghebbende en het [X] -concern (hierna tezamen: de vaststellingsovereenkomst) aannemelijk kan maken dat zij jegens het [X] -concern een dienst heeft verricht die bestaat in het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van de collectieve waardeoverdracht naar [Stichting A].
Het Hof heeft vervolgens de stelling van belanghebbende verworpen dat de vaststellingsovereenkomst impliceert dat belanghebbende aan het [X] -concern een andersoortige dienst onder bezwarende titel heeft verricht dan het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van de collectieve waardeoverdracht. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.
4.Geschil in hoger beroep na verwijzing
5.Beoordeling van het geschil
Deze Overeenkomst bevat alle afspraken tussen Partijen met betrekking tot de onderhavige transactie en treedt in de plaats van alle eerdere schriftelijke en mondelinge afspraken die ter zake zijn gemaakt tussen Partijen, tussen [Stichting A] en [Stichting X] , tussen [Stichting A] en één of meerdere Werkgevers en tussen [Stichting X] en één of meerdere Werkgevers.” De vergoeding voor deze samengestelde prestatie bestaat in totaal uit circa 121,1 miljoen euro.
‘zullen [ [X] c.s.] gezamenlijk een bedrag (…) aan reeds gemaakte en nog te maken kosten die verband houden met de Overgang (…) vergoeden’; en
vergoeding transitiekosten conform vaststellingsovereenkomst’.
geheleeconomische activiteit van de belastingplichtige (vgl. HvJ 22 februari 2001, Abbey National, C-408/98, ECLI:EU:C:2001:110). Deze kosten vormen algemene kosten. Het Hof is van oordeel dat niet is gebleken van een uitzonderingssituatie zoals door het HvJ in het arrest Abbey National benoemd, in het geval dat kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden ‘met een duidelijk afgebakend gedeelte van haar economische activiteiten’. Dat houdt in dat, nu belanghebbende zowel handelingen verricht waarvoor recht op aftrek bestaat als handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat [1] , zij enkel het gedeelte van de omzetbelasting kan aftrekken dat evenredig is aan het bedrag van eerstbedoelde handelingen. Dat aftrekbare deel, zo is door partijen ter zitting bij het Hof overeengekomen, moet in dit geval worden bepaald op 20% van de thans in geding zijnde voorbelasting ofwel € 20.539 (20% van € 102.694). Hieruit volgt dat de bestreden naheffingsaanslag ad € 10.402 dient te worden vernietigd.
6.Kosten
- € 265 (1 punt x wegingsfactor 1 x € 265) voor de kosten in bezwaar,
- € 1.068 (2 punten x wegingsfactor 1 x € 534) voor de kosten in eerste aanleg;
- € 1.068 (2 punten x wegingsfactor 1 x € 534) voor de kosten in hoger beroep;
- € 801 (1,5 punten x wegingsfactor 1 x € 534) voor de kosten in hoger beroep na 1e cassatie;
- € 801 (1,5 punten x wegingsfactor 1 x € 534) voor de kosten in hoger beroep na 2e cassatie;
7.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.