Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 2 en 4 in principaal appelheeft Frababo aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Frababo toerekenbaar in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten wegens het ontbreken van (schriftelijke) toestemming van Comarall voor onderverhuur aan FLB (2) en dat die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (4). Frababo klaagt er met
grief 3 in principaal appelover dat de kantonrechter haar bewijsaanbod ter zake de door haar gestelde mondelinge toestemming voor de onderverhuur (ongemotiveerd) heeft gepasseerd. Het hof ziet aanleiding deze grieven gezamenlijk te behandelen.
voorafgaandeschriftelijke toestemming van de verhuurder te verkrijgen. Frababo heeft de onderhuurovereenkomst met FLB afgesloten zonder die toestemming af te wachten. Deze tekortkoming is geenszins van geringe betekenis. Het belang van de geschonden bepaling is immers dat een verhuurder door onthouding van toestemming kan voorkomen dat een bepaalde onderverhuurovereenkomst wordt gesloten. Die mogelijkheid heeft Frababo Comarall in dit geval ontnomen. Anders dan Frababo is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat daarbij wel degelijk een rol speelt dat FLB in het gehuurde een shisha lounge exploiteerde. Voor zover Frababo in de toelichting bij haar vierde grief heeft aangevoerd dat FLB in het gehuurde geen shisha lounge maar een café exploiteerde, overweegt het hof dat Frababo geen grief heeft gericht tegen 1.6 van het bestreden vonnis waarin dit als feit is vastgesteld en bovendien in die toelichting zelf opmerkt dat sprake was van
“het roken van shisha op meer dan heel beperkte schaal”. Frababo voegt daaraan terecht toe dat het begrijpelijk is dat Comarall daar, hoewel het roken van shisha niet illegaal is, bezwaar tegen heeft. Niet alleen hebben zich in Amsterdam diverse ernstige incidenten bij dergelijke gelegenheden voorgedaan, maar voor Comarall leidt deze wijze van exploitatie – naar zij onweersproken heeft gesteld – ook tot problemen met haar verzekeringsmaatschappij en in haar relatie met de bank. Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals Frababo nog heeft betoogd, Comarall later wel rechtstreeks met FLB heeft onderhandeld over het sluiten van een huurovereenkomst (die uiteindelijk niet is gesloten) en dat het in dat kader kennelijk mogelijk is gebleken om met FLB afspraken te maken over de wijze van gebruik van het gehuurde (te weten dat daarin geen shisha wordt gerookt). Wat betreft de gevolgen van de ontbinding heeft Frababo aangevoerd dat zij hierdoor haar verplichtingen jegens FLB niet kan nakomen en dus schadeplichtig is. Die schade is volgens Frababo aanzienlijk: de kosten van de verbouwing van het gehuurde zijn voor niets gemaakt en FLB derft inkomsten doordat zij haar onderneming heeft moeten staken. Ook stelt Frababo dat de onderneming die haar eigendom is teniet gaat – zij verpachtte aan FLB – en dat zij (daardoor) inkomsten (uit de in het gehuurde geplaatste speelautomaten) mist. Hiermee heeft Frababo, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Comarall (inhoudend dat Frababo geen eigenaar van FLB was, dat FLB geen speelautomaten heeft en dat FLB ook al eerder weg wilde), naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de gevolgen van de ontbinding voor Frababo zo verstrekkend zijn dat ontbinding, ondanks haar tekortkoming, een te zware sanctie zou zijn. Dit een en ander brengt mee dat grieven 2 tot en met 4 in principaal appel falen.
Grief 1 in incidenteel appelricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat in dit geval aanleiding bestaat tot matiging van het boetebedrag (tot een bedrag van € 3.500,-). Na vermeerdering van haar eis in hoger beroep vordert Comarall € 66.118,72 aan boetes.
ter info ik denk dat ik met deze jongens in zee ga goed gesprek gehad”, terwijl [A] in zijn e-mail van 26 oktober 2018 aan [B] een aanpassing van de huur aan de orde stelt
“gezien de marktontwikkeling en het feit dat je met een nieuwe huurder bezig bent”. Ook daarna, in november en december 2018, is er tussen [B] en [A] (via e-mail) contact over de nieuwe onderhuurder, zonder dat van de zijde van Comarall kenbaar wordt gemaakt dat het opnieuw onderverhuren van het gehuurde bij haar op bezwaar zou stuiten. Zo vraagt [A] bij e-mail van 2 november 2018 aan [B] om welke huurder het gaat en stuurt die laatste hem bij e-mail van 4 december 2018 (nogmaals) informatie over de nieuwe onderhuurder toe. Pas in juni 2019, wanneer [B] zich met een door Frababo ontvangen verzoek tot indeplaatsstelling tot [A] went, laat Comarall aan Frababo weten de constructie die er nu is anders te willen insteken en geen tussenpartij meer te willen. In diezelfde maand schrijft [A] aan [B] :
“Het enige dat ik heb gezegd is dat ik onjuist ben geïnformeerd door jullie wat betreft de invulling van de [adres] (…)”. Bij brief van haar advocaat van 16 juli 2019 doet Comarall voor het eerst een beroep op artikel 8 van de huurovereenkomst. In het licht hiervan gaat het hof voorbij aan het betoog van Comarall dat Frababo op geen enkel moment erop had mogen vertrouwen dat Comarall geen bezwaar tegen de onderverhuur had en dus welbewust een risico heeft genomen. Dat het hof hiervoor heeft overwogen dat uit de contacten tussen partijen niet kan worden geconcludeerd dat Comarall toestemming gaf tot onderhuur, maakt dat niet anders.