ECLI:NL:GHAMS:2023:1248

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
22/00461
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WOZ-waarde woning en ambtshalve beoordeling eerdere jaren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de WOZ-waarde van haar woning voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 341.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 321.000. De rechtbank heeft de waarde verder verlaagd naar € 281.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betiteld. Belanghebbende, die eigenaar is van de woning aan de [A-straat] 73 te [Z], heeft aangevoerd dat de woning in slechte staat verkeert en dat de waarde niet hoger dan € 220.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde van € 281.000, rekening houdend met de staat van de woning en de ligging. Het Hof heeft de zaak op 21 februari 2023 behandeld en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Belanghebbende heeft ook verzocht om een ambtshalve herziening van de WOZ-waarden voor de jaren 2015 tot en met 2019, maar het Hof heeft geoordeeld dat deze niet aan de orde zijn, omdat de rechtbank alleen de WOZ-waarde voor 2020 kon beoordelen. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat belanghebbende dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00461
21 februari 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 1 juni 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/5475 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 29 februari 2020 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak [A-straat] 73 te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 naar waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 341.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 september 2020, de waarde verminderd tot € 321.000.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 juni 2022 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ genoemd):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 281.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een bedrag berekend naar een waarde van € 281.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 6,92;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 juli 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning op het adres [A-straat] 73 te [Z] .
2.2.
Naar aanleiding van de eerste zitting bij de rechtbank heeft een taxateur van de heffingsambtenaar de woning inpandig opgenomen, om te beoordelen of de WOZ-waarde voor het jaar 2020 van € 321.000 (zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar) niet te hoog was vastgesteld. Bij brief van 22 november 2021 heeft de heffingsambtenaar de rechtbank het volgende medegedeeld:
“[…] De taxateur heeft geconstateerd, dat de woning veel achterstallig onderhoud heeft en gedateerd is. De woning heeft wel een douche maar deze is buiten gebruik en wordt gebruikt als kapstok. Er is een naastgelegen wastafel. De aanbouw van 5 m2 (2016) vertoont vochtplekken en is niet afgewerkt. Er is rekening gehouden met de ligging naast de garage. Voorgesteld wordt om de WOZ-waarde verder te verlagen van € 321.000,- naar € 281.000,-. […] Ook is door de taxateur beoordeeld of de WOZ-waarden over de belastingjaren 2015 t/m 2019 te hoog zijn vastgesteld. Gebleken is, dat er niet wordt voldaan aan artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken. […]”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020 niet te hoog is vastgesteld. Voorts is in geschil of de WOZ-waarden voor de jaren 2015 tot en met 2019 moeten worden beoordeeld en verminderd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen en beslist:
“4. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Eiseres bepleit voor het jaar 2020 een WOZ-waarde van € 220.000. De woning is een bouwval. Het noodzakelijke onderhoud aan die woning was bij het overlijden van haar echtgenoot jarenlang niet verricht. Op enig moment  nadat zij door de politie is gewezen op de gevaren van een slecht onderhouden woning  heeft zij een begin gemaakt met het noodzakelijke onderhoud. Zij heeft inmiddels de helft van de woning verbeterd, maar er is nog steeds sprake van achterstallig onderhoud. Eiseres is van mening dat verweerder de WOZ-waarde van de woning de afgelopen jaren te hoog heeft vastgesteld. Daarvoor heeft eiseres – kort weergegeven – aangevoerd dat zij vóór de aanvang van deze procedure geen wetenschap had dat je tegen een WOZ-beschikking bezwaar kon maken en door haar ziekte was zij daartoe ook niet in staat. Haar woning ligt verder tegenover en naast een garagebedrijf en dat is volgens haar een waarde-verminderende omstandigheid. Zij heeft bij de garage overlast van een blinde muur en van in- en uitrijdende auto’s. Eiseres verzoekt herziening/vermindering van de WOZ-waarde met terugwerkende kracht en verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding en een vergoeding van de reis- en proceskosten.
5. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 4 november 2021 is gesteld, heeft een taxateur van verweerder de woning inpandig opgenomen om te beoordelen of een WOZ-waarde over het jaar 2020 van € 321.000 te hoog zou zijn. De taxateur heeft tevens beoordeeld of de WOZ-waarden over de belastingjaren 2015 tot en met 2019 te hoog zijn vastgesteld. Van het bezoek van de taxateur heeft verweerder in een brief van 22 november 2021 verslag gedaan. De taxateur heeft geconstateerd dat de woning veel achterstallig onderhoud heeft en gedateerd is. Ook heeft de taxateur rekening gehouden met de ligging van de woning naast de garage. De taxateur heeft voorgesteld om de WOZ-waarde verder te verlagen naar € 281.000 en beoordeeld dat de WOZ-waarden over de belastingjaren 2015 tot en met 2019 niet in aanmerking komen voor een ambtshalve verlaging. Verweerder heeft verder voor de onderbouwing van de waarde van de woning een taxatieverslag woningen overgelegd dat naast gegevens van de woning, gegevens bevat van woningen waarvan marktgegevens bekend zijn. Ook heeft verweerder een matrix overgelegd aan de hand waarvan de gerealiseerde verkoopcijfers van andere vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud en per vierkante meter kaveloppervlakte waarbij rekening is gehouden met verschillen in ligging, kwaliteit en staat van onderhoud. Verder heeft verweerder - kort weergegeven - aangevoerd dat hij de waarde van de woning heeft bepaald volgens de door de wet voorgeschreven vergelijkingsmethode.
6. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk moet maken dat een WOZ-waarde van € 281.000 niet te hoog is. Verweerder heeft daarvoor onder meer verwezen naar de door hem ingebrachte matrix.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, met de door hem ingebrachte matrix en ter zittingen gegeven nadere uitleg, een duidelijke en inzichtelijke onderbouwing heeft gegeven van de door hem gestelde WOZ-Waarde voor het jaar 2020 van € 281.000. De in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen voldoende rekening is gehouden. De matrix resulteert in een waarde van € 321.000, maar samen met de brief van 22 november 2022 onderbouwt het een waarde van € 281.000. Verweerder heeft ter nadere zitting in dit kader gesteld dat de kwaliteit van de woning bij de verlaging van de WOZ-waarde naar € 281.000 is aangepast van matig naar slecht.
8. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Met het achterstallig onderhoud en het gedateerd zijn van de woning, en ook de ligging van de woning nabij een garage heeft verweerder bij de laatste voorgestelde verlaging van de WOZ-waarde rekening gehouden. Ook heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij met de mogelijke slechte staat van het dak en de fundering van de woning rekening heeft gehouden. Partijen zijn het erover eens (geworden) dat de woning weliswaar in slechte staat is, maar dat er geen sprake is van een slooppand. De door eiseres geschetste situatie, waarin het onderhoud van de woning zo slecht was dat zij daarop door de politie werd aangesproken, dateert al weer van enige jaren vóór de waardepeildatum (1 januari 2019) en de situatiedatum (1 januari 2020). Inmiddels heeft eiseres al voor een groot bedrag (volgens haar eigen stelling € 60.000) verbeteringen doorgevoerd aan de woning. Verweerder heeft de woning naar aanleiding van hetgeen eiseres heeft aangevoerd aanzienlijk afgewaardeerd en eiseres heeft onvoldoende aangevoerd waaruit blijkt dat een verdere afwaardering op zijn plaats zou zijn.
9. Tijdens de laatste mondeling behandeling heeft eiseres verzocht om het dak en de fundering van de woning te laten onderzoeken. Zij wil graag vermijden dat zij bij een eventuele verkoop van de woning wordt aangesproken op verborgen gebreken en verwacht dat zij na een taxatie van eventuele gebreken op de hoogte raakt van de stand van zaken. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het voor deze zaak niet zinvol is. Bij het berekenen van de WOZ-waarde is rekening gehouden met de slechte kwaliteit en onderhoud van het pand. Verweerder heeft de WOZ-waarde naar aanleiding daarvan opnieuw verlaagd. Het is aan eiseres zelf om een dergelijk onderzoek te laten doen.
10. In de onderhavige zaak ligt alleen de WOZ-waarde voor het jaar 2020 aan de rechtbank voor en de rechtbank kan daarom niet over de WOZ-waarden uit eerdere jaren oordelen. Uit coulance heeft verweerder naar de WOZ-waarden voor de jaren 2015 tot en met 2019 gekeken. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze waarden niet behoeven te worden aangepast omdat het eventuele verschil tussen de vastgestelde WOZ-waarden en eventueel opnieuw te berekenen WOZ-waarden niet meer dan 20% zal bedragen. Deze 20% vormt de grens voor een ambtshalve aanpassing. Voor de eerdere jaren had eiseres eerder in bezwaar moeten komen. Zij voert aan dat zij daar door omstandigheden niet in staat was. Zij kan proberen om de eerdere jaren alsnog in bezwaar aan de orde te stellen. Verweerder heeft echter al aangegeven dat zij waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal zijn in bezwaar.
11. Het verzoek van eiseres tot vaststelling van een schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
12. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond.
13. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat het beroep gegrond is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 6,92 (kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, voor het bijwonen van eiseres van de twee zittingen).”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende betoogt dat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020, door de rechtbank verminderd tot € 281.000, te hoog is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De woning is een bouwval. Door de langslepende ziekte van belanghebbendes echtgenoot is de woning jarenlang verwaarloosd en geheel verkrot. Na het overlijden van haar echtgenoot in maart 2016 heeft belanghebbende weliswaar het achterstallig onderhoud ter hand genomen, maar er is nog steeds sprake van achterstallig onderhoud. De staat van het dak en de fundering is zeer slecht. Dat de woning is gelegen naast en tegenover een garagebedrijf is ook een waardeverminderende factor. De waarde van de woning bedroeg op de waardepeildatum 1 januari 2019 maximaal € 220.000, zo stelt belanghebbende.
Belanghebbende verzoekt het Hof voorts om ook de WOZ-waarden die zijn vastgesteld voor de eerdere jaren (2015 t/m 2019) te beoordelen. Belanghebbende heeft tegen de voor die jaren vastgestelde WOZ-beschikkingen geen bezwaar gemaakt, omdat zij niet wist dat die mogelijkheid bestond; zij is jarenlang mishandeld en geïsoleerd en lijdt dientengevolge aan PTSS. Dat zij geen bezwaar heeft ingesteld tegen deze WOZ-beschikkingen kan haar daarom, zo stelt zij, niet worden aangerekend.
Belanghebbende betoogt voorts dat de ambtshalve beoordeling van de WOZ-waarden over de jaren 2015 tot en met 2019 door de heffingsambtenaar ten onrechte niet tot een vermindering heeft geleid, omdat het verschil met de beschikte waarden wel meer bedraagt dan 20%. Het Hof dient ook over deze ambtshalve beslissingen een oordeel te geven. De rechtbank heeft daarover ten onrechte geen beslissing genomen, aldus belanghebbende.
Belanghebbende kan zich tot slot niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij geen recht heeft op een schadevergoeding. De heffingsambtenaar heeft immers moedwillig jarenlang de WOZ-waarde van haar woning te hoog vastgesteld, aldus belanghebbende.
5.2.
De heffingsambtenaar onderschrijft de uitspraak van de rechtbank.
Klacht over de WOZ-waarde 2020
5.3.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd tegen de WOZ-waarde (2020) zoals die door de rechtbank is verminderd, leidt het Hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Het Hof onderschrijft hetgeen de rechtbank onder punt 7 en 8 van haar uitspraak heeft overwogen. In aanvulling daarop overweegt het Hof als volgt.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij kort na het overlijden van haar man, onder druk van diverse overheidsinstanties, noodgedwongen achterstallig onderhoud heeft laten herstellen voor een bedrag van € 60.000 tot € 80.000. Uit haar verklaring volgt dat dit achterstallig onderhoud is verricht vóór 1 januari 2020 zodat dit onderhoud bij de waardevaststelling voor het jaar 2020 in aanmerking moet worden genomen.
De heffingsambtenaar heeft de kwaliteit van de woning na de inpandige opname aangepast van ‘matig’ naar ‘slecht’, hetgeen heeft geleid tot de genoemde verlaging van de
WOZ-waarde naar € 281.000. De heffingsambtenaar heeft naar ’s Hofs oordeel op die wijze voldoende rekening gehouden met de staat van de woning, ook in het licht van de stelling van belanghebbende aangaande de staat van het dak en de fundering. Ter zitting heeft de taxateur die de woning inpandig heeft opgenomen namelijk verklaard dat er geen funderingsproblematiek speelt in de wijk waarin de woning zich bevindt. Enige mate van verzakking is inherent aan woningen gebouwd in de jaren dertig van de vorige eeuw en dat geldt ook voor de minder goede staat van het dak, aldus de taxateur. Het Hof ziet geen aanleiding om deze verklaring – nu de kwaliteit van de woning als ‘slecht’ is gekwalificeerd – in twijfel te trekken en ziet daarom voorts geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de staat van het dak.
Ten overvloede merkt het Hof op dat het vergelijkingsobject [A-straat] 36 in dezelfde straat is gelegen als de woning en in hetzelfde bouwjaar tot stand is gekomen. Het ligt in de rede dat eventuele gebreken in de fundering zich in de gehele wijk openbaren. Een mogelijk funderingsgebrek wordt daarom geacht te zijn verdisconteerd in de voor dat vergelijkingsobject gerealiseerde verkoopwaarde. Ook met de ligging van de woning naast en tegenover een autogarage heeft de heffingsambtenaar, door de waarde te verlagen naar € 281.000, voldoende rekening gehouden.
5.4.
Het Hof acht voorts aannemelijk de stelling van de heffingsambtenaar dat de woning, als die ten verkoop wordt aangeboden, in het bijzonder projectontwikkelaars zal aanspreken. Een projectontwikkelaar zal de woning geheel strippen of 'kaal' maken, om deze vervolgens, conform de huidige woonwensen, te renoveren en in te richten. Voor deze doelgroep is de omstandigheid dat de vloer, de keuken en het sanitair gedateerd of uitgewoond zijn, geen waardeverminderende factor. Vooral de ligging en de uitstraling van de woning zijn voor deze doelgroep van belang. De woning is gelegen in een oude volksbuurt op fietsafstand van het centrum van [Z] . De heffingsambtenaar heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat dergelijke oude volksbuurten de laatste jaren zeer in trek zijn waardoor de prijzen van deze woningen sterk zijn gestegen. Mede in het licht van deze onweersproken en geloofwaardige verklaring en de verkoopprijzen die zijn gerealiseerd voor de vergelijkingsobjecten, acht het Hof een waarde van de woning van € 281.000 voor het jaar 2020 niet te hoog.
Al hetgeen door belanghebbende overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Klacht over het niet behandelen van de bezwaren over eerdere jaren
5.5.
De rechtbank heeft onder punt 10 van haar uitspraak terecht geoordeeld dat alleen de WOZ-waarde voor het jaar 2020 voorligt en dat zij daarom niet over de WOZ-waarden uit eerdere jaren kan oordelen. In aanvulling daarop overweegt het Hof als volgt.
Ook nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking is verstreken, kan belanghebbende een bezwaarschrift indienen. In dat geval zal het bezwaarschrift in de uitspraak op bezwaar in de regel wegens termijnoverschrijding
niet-ontvankelijk worden verklaard. Tegen die uitspraak, de niet-ontvankelijk verklaring, kan belanghebbende in beroep gaan bij de rechtbank. In
dieberoepsprocedure kunnen de argumenten van belanghebbende, dat de termijnoverschrijding haar niet kan worden aangerekend wegens bijzondere omstandigheden, door de rechter worden gewogen en beoordeeld. Als de rechter in die procedure oordeelt dat inderdaad sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals belanghebbende bepleit, kan belanghebbende ook haar grieven over de waarde van de woning en haar verzoek tot toekenning van een schadevergoeding met betrekking tot die jaren door de rechter laten beoordelen. Als de rechter in die procedure oordeelt dat
geensprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, kan belanghebbende haar inhoudelijke grieven niet meer aan de rechter voorleggen. De waarden voor de eerdere jaren en de niet-ontvankelijkheid kunnen alleen worden aangevochten op de hiervoor beschreven wijze en dus niet via een
WOZ-beschikking die betrekking heeft op een
anderjaar, in dit geval 2020.
Klacht over de uitkomst van de ambtshalve beoordeling
5.6.
Indien en voor zover de klachten van belanghebbende zijn gericht tegen de ambtshalve beoordeling voor eerdere jaren, zoals vermeld in de brief van de heffingsambtenaar van 22 november 2021, heeft het volgende te gelden. In deze brief verwijst de heffingsambtenaar naar artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Daarin is bepaald:

Indien een op de voet van hoofdstuk IV van de wet vastgestelde waarde onherroepelijk is komen vast te staan doch binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking terzake blijkt dat deze waarde tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert de in artikel 1, tweede lid, van de wet bedoelde gemeenteambtenaar, ingeval de waarde had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat ten minste 20 percent, met een minimum van € 5000, lager is dan de te hoog vastgestelde waarde, zo spoedig mogelijk bij beschikking de te hoog vastgestelde waarde.’
In de Toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ is het volgende bepaald [1] :
'De in het kader van de onderhavige regeling te nemen beschikkingen tot vermindering zijn niet voor bezwaar en beroep vatbaar. Het betreft hier namelijk een ambtshalve herziening van een beschikking ten gunste van een belanghebbende die de hem toekomende termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen ongebruikt heeft laten verstrijken, zodat de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. Slechts zwaarwegende redenen kunnen aanleiding zijn een beschikking met formele rechtskracht ter zijde te stellen. Bovendien is het uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en rechtszekerheid noodzakelijk te voorkomen dat tot in lengte van jaren de op de WOZ-waardebeschikking berustende belastingaanslagen zouden moeten worden herzien. Met het oog op de laatstgenoemde aspecten is in artikel 2 een vijfjaarstermijn opgenomen.'
5.7.
Uit vorenstaande volgt dat het hier een ambtshalve herziening betreft, zodat tegen de weigering van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarde op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ ambtshalve te verminderen, geen beroep bij de belastingrechter openstaat [2] .
Schadevergoeding
5.8.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op schadevergoeding. Het Hof is met rechtbank van oordeel dat belanghebbende dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank had het beroep voor zover dat betrekking heeft op de eerdere jaren deels niet-ontvankelijk dienen te verklaren, maar het Hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt niet corrigeren omdat belanghebbende daar geen belang bij heeft (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033).

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van het geding op grond van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 21 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Toelichting, Algemeen, besluit van 16 januari 1997, Stb. 1997, 30.
2.Vgl. HR, 31-01-2020, nr. 19/03032, ECLI:NL:HR:2020:165, r.o. 2.3.1.