Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
De verzekeringnemer heeft de ambitie om jaarlijks op 1 januari:
de opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers te verhogen met een onvoorwaardelijke toeslag ter hoogte van de CAO-loonontwikkeling van de verzekeringsbedrijfstak in het vorig jaar. Deze toeslag wordt verleend zolang de deelnemer deelneemt aan de pensioenregeling.
De werkgever heeft de ambitie om jaarlijks op 1 januari:
de opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers te verhogen met een onvoorwaardelijke toeslag ter hoogte van de CAO-loonontwikkeling van de verzekeringsbedrijfstak in het vorig jaar. Deze toeslag wordt verleend zolang de deelnemer deelneemt aan de pensioenregeling.
Ambitieniveau
de opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers te verhogen. De hoogte van deze toeslag is afhankelijk van de middelen in het toeslagfonds. De jaarlijkse verhoging bedraagt maximaal de cao-loonontwikkeling van de verzekeringsbedrijfstak in het vorig jaar.
gewezen deelnemers en ingegane pensioenen. (…)
Voorwaarden bij premievrij maken
(...)
De Ondernemingsraad en de Ondernemer komen het volgende overeen:
Wij vragen de OR conform het Convenant om in te stemmen met het voorgenomen besluit ter compensatie voor het beëindigen van de winstdeling van het GB-depot:
(…) Aan de betreffende medewerkers zal daarom op korte termijn eenmalig een aanbod gedaan worden voor een compenserende maatregel bestaande uit twee componenten:
onderdeel a (https://new.navigator.nl/openCitation/idedf42e238bfdcf2142a1a9d67ccff398)WOR uitsluitend gold bij een wijziging van de pensioenovereenkomst ondergebracht bij een verzekeraar, zoals hier aan de orde. Sinds 1 oktober 2016 geldt dat de OR een instemmingsrecht heeft bij iedere invoering, wijziging of intrekking van regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst. De in het eerste lid bedoelde instemming is volgens artikel 27 lid 3 WOR niet vereist, voor zover de betrokken aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk is geregeld in een cao. In de cao zijn de hoofdlijnen van de pensioenovereenkomst vastgelegd, maar de cao laat DAS vrij in de wijze van uitvoering, in het bijzonder de invulling van de toeslagregeling en de financiering daarvan. Artikel 27 lid 7 WOR bevat een nadere invulling van regelingen met betrekking tot een pensioenovereenkomst, waaronder de UVO. Een (voorgenomen) besluit inzake de UVO is in beginsel niet instemming plichtig, tenzij dit besluit van invloed is op de pensioenovereenkomst. Als aspecten die van invloed zijn op de pensioenovereenkomst worden genoemd: regelingen over de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld, de maatstaven voor de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt en de keuze voor onderbrenging bij een bepaalde pensioenuitvoerder. Zowel de wijzigingen in de bestaande UVO met ASR, onder andere inzake het GB-depot, als de totstandkoming van de nieuwe UVO met HNPf, waren met inachtneming van het voorgaande onderworpen aan instemming van de OR, net als de aparte regeling van het TS-depot (2.8). In het convenant heeft DAS zich bovendien verbonden om over een voorgenomen besluit over de compensatie voor het beëindigen van de winstdeling van het GB-depot c.q. (wijze van) indexatie, de instemming van de OR te vragen. DAS heeft die instemming ook gevraagd. Het convenant kwalificeert in die zin als een schriftelijke overeenkomst zoals bedoeld in artikel 32 lid 2 WOR. Onthoudt de OR haar instemming aan een voorgenomen besluit en neemt de ondernemer het besluit toch, dan is sprake van een nietig besluit indien de OR tijdig tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan, zoals hier aan de orde. Het vierde lid van artikel 27 WOR geeft de ondernemer echter de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter om vervangende toestemming te verlenen om het besluit toch te nemen. In het onderhavige geval heeft DAS in eerste instantie geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Hoewel de nietigheid van het Compensatiebesluit 2020 tijdig was ingeroepen en daarmee gegeven was, heeft DAS het aan de OR overgelaten om gebruik te maken van de mogelijkheid om op de voet van artikel 36 WOR het handelen van DAS aan de kaak te stellen. DAS heeft het inleidend verzoekschrift van de OR aangegrepen om alsnog vervangende toestemming te vragen voor het Compensatiebesluit 2020, welke toestemming is verleend. In hoger beroep ligt - samengevat en in de kern - voor of in eerste aanleg de vervangende toestemming al dan niet terecht is verleend. Terecht stelt de OR dat DAS geen toestemming heeft verkregen om alsnog het voorgenomen besluit overeenkomstig het instemmingsverzoek 2019 te nemen. Daarmee is ook de vraag aan de orde of het besluit van 2 december 2021 nietig is wegens het ontbreken van instemming van de OR of vervangende toestemming van de kantonrechters. Het hof oordeelt dat de OR hier een valide beroep doet op de strekking en systematiek van de WOR en dat het op de weg lag van DAS om haar voorgenomen besluit zo aan te passen dat de OR daar wel instemming op zou kunnen verlenen, gegeven de door de OR daarvoor aangevoerde argumenten. En als DAS niet meer wilde streven naar overeenstemming over de nakoming van het convenant en de in 2016 gedane toezeggingen, dan had DAS een verzoek tot vervangende toestemming moeten indienen bij de kantonrechter, in plaats van het nietige besluit te nemen. De OR heeft er echter voor gekozen een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter - in plaats van DAS te dagvaarden in een gewone procedure op tegenspraak - om te bewerkstelligen dat DAS het convenant en de gedane toezeggingen alsnog nakomt. Het hof houdt het er daarom voor dat DAS bedoeld heeft vervangende toestemming te vragen voor het voorgenomen besluit zoals dat aan de OR op 10 oktober in 2019 is voorgelegd en dat de kantonrechters hebben bedoeld om dat verzoek toe te wijzen. Het hof leest de beslissing van de kantonrechters dienovereenkomstig. Bovendien heeft DAS in haar voorwaardelijk incidenteel appel die vervangende toestemming alsnog gevraagd aan het hof, voor het geval grief III doel zou treffen.
ECLI:NL:GHDHA:2020:25 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/). DAS heeft naar het oordeel van het hof terecht gesteld dat een geschil over de reikwijdte van de toeslagregeling - zoals in de feiten beschreven - en de nakoming daarvan geen onderwerp uitmaakt van het convenant. Bovendien gaat de discussie kennelijk over de vraag naar de rechtsgeldigheid van de wijziging van de toeslagregeling bij cao in 2013, wat uitdrukkelijk buiten de verplichting tot instemming is volgens artikel 27 lid 3 WOR. De onderhavige verzoekschriftprocedure leent zich niet om het daarover tussen partijen blijkbaar bestaande geschil op te lossen. Het hof oordeelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2023 ECLI:NL:HR:2023:661 (AFM) dat het gelijk aan de zijde van DAS is. Kortom, de OR gebruikt hier geen valide argument om geen instemming te verlenen.