Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Considerans
‘Registergoed’), dat gedeeltelijk belast is met het Recht van Opstal ten behoeve van [telecomprovider C]
vierduizend vijfhonderd euro (EUR 4.500,--), over welke vergoeding geen omzetbelasting is verschuldigd.
(EUR 4.500,--)
vijf (5) jaar, op dezelfde voorwaarden, behoudens opzegging door een van partijen middels een aangetekende brief en met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf (12) maanden. (…).”
Definities
Hof: De moedermaatschappij van belanghebbende, hierna: de moedermaatschappij] investeert in kasstromen in verband met Mastlocaties door in een typisch geval, met een eigenaar van een Mastlocatie (verder te noemen: Landlord) af te spreken dat [de moedermaatschappij] gedurende een bepaalde periode gerechtigd zal zijn tot alle kasstromen in verband met zijn Mastlocaties in ruil voor een door [de moedermaatschappij] te betalen afkoopsom. (…)[De moedermaatschappij] maakt winst indien er een positief verschil ontstaat tussen enerzijds de kasstromen die zij ontvangen in de loop der jaren en de afkoopsommen die zij per direct betalen.
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
kanworden ontworpen, te weten het recht van vruchtgebruik. Ingevolge de antimisbruikbepaling van artikel 2, tweede lid, vierde volzin, Wet BRV is niet vereist dat het recht van vruchtgebruik daadwerkelijk is gevestigd. Aan de voorwaarde dat belanghebbende ten minste enig risico van waardeverandering moet lopen, wordt eveneens voldaan; het risico dat de waarde van het recht daalt of stijgt berust volledig bij belanghebbende. Op grond van de tekst alsmede doel en strekking van de bepaling van artikel 2, tweede lid, Wet BRV dient daarom overdrachtsbelasting te worden geheven over de onderhavige verkrijging van economische eigendom, aldus de inspecteur.
rechtwaaraan de onroerende zaak is of kan worden onderworpen, voor risico komen van een ander dan de eigenaar. In het onderhavige geval is daarvan alleen al sprake, omdat het risico dat de vruchten niet inbaar blijken (bijvoorbeeld als de huurder/opstalgerechtigde failliet gaat) op grond van de bij de akte gemaakte afspraken volledig bij belanghebbende ligt. Overigens bestaat in geval van economische eigendom als regel wel een koppeling met de waardeontwikkeling van de grond, maar een dergelijke koppeling is niet in alle gevallen vereist, aldus nog steeds de inspecteur. Bovendien moet naar de mening van de inspecteur worden meegewogen dat het motief voor de inmiddels goederenrechtelijk niet-rechtsgeldig verklaarde vruchtgebruikconstructie was het vermijden van overdrachtsbelasting die bij de vestiging van het vruchtgebruik op de verhuurde en met een opstalrecht bezwaarde onroerende zaak verschuldigd zou zijn geweest.
Stb.659 is – met terugwerkende kracht tot 31 maart 1995, 18.00 uur – de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak of een (zakelijk) recht waaraan deze onroerende zaak is onderworpen, gelijkgesteld aan de verkrijging van de juridische eigendom van de desbetreffende onroerende zaak of het desbetreffende recht. De tekst van artikel 2, tweede lid, Wet BRV luidde tot 1 januari 2000:
Kamerstukken II1994/95, 24 172, nr. 3, blz. 24-25 en 35):
Stb.579, is de in artikel 2, tweede lid, Wet BRV opgenomen definitie van economische eigendom aangescherpt (met terugwerkende kracht tot 12 november 1999, 18.00 uur) naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2920. Sindsdien is overgang van het risico van tenietgaan geen constitutief element meer van de definitie. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK1045 is bij de Fiscale verzamelwet 2010 (Wet van 23 december 2010,
Stb.871) de bepaling van artikel 2, tweede lid, Wet BRV met ingang van 1 januari 2011 verder aangescherpt door toevoeging van de huidige vierde volzin. Naast de door de rechtbank reeds aangehaalde vindplaatsen is de volgende passage uit de wetsgeschiedenis van deze wijziging van belang (
Kamerstukken II2010/11, 32 401, nr. 7, blz. 15-16):
Kamerstukken II2010/11, 32 504, nr. 19, blz. 28 en 33):
Nader NOB-commentaar Fiscale verzamelwet 2010
of rechtenwaaraan deze zijn onderworpen,
dat een belang bijdie zaken
of rechtenvertegenwoordigt.” Of een overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als een dergelijk samenstel van rechten en verplichtingen, dient te worden beoordeeld op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval.
kanworden onderworpen, is dus niet vereist dat belanghebbende met het als een dergelijk ‘recht’ gekwalificeerde samenstel van rechten en verplichtingen enig risico loopt op waardeverandering van de onroerende zaak zelve, laat staan het volgens belanghebbende vereiste rechtstreekse belang bij waardeverandering van de onroerende zaak (‘de grond’). Dit nog daargelaten de vraag of, indien daadwerkelijk een recht van vruchtgebruik op de onroerende zaak zou worden gevestigd, de vruchtgebruiker een dergelijk rechtstreeks belang bij waardeverandering van de onroerende zaak zou lopen.
kanworden gevestigd op de onroerende zaak (het perceel), dat het voor de toepassing van de vierde volzin daaraan moet worden gelijkgesteld. Voor de toepassing van de vierde volzin is niet vereist dat het perceel waarop – in het onderhavige geval – het samenstel van rechten en verplichtingen betrekking heeft, goederenrechtelijk volledig ten opzichte van de hoofdzaak is verzelfstandigd door middel van een beperkt recht (zie de door de rechtbank in rechtsoverweging 10 vermelde wetsgeschiedenis). Aan de toepassing van de vierde volzin staat (gelet op de daarin opgenomen ruime definitie) evenmin in de weg dat de in de overeenkomst opgenomen rechten en verplichtingen niet volledig overeenkomen met – met name – de verplichtingen (waaronder verhuurdersverplichtingen) die voor belanghebbende zouden gelden indien een recht van vruchtgebruik zou zijn gevestigd op de onroerende zaak en ook niet – zoals hiervoor overwogen – dat de eigenaar in bepaalde gevallen recht heeft op de helft van de eventueel bij een nieuwe huur- of opstalovereenkomst te realiseren meeropbrengst.
kanworden onderworpen. De juridische mogelijkheid tot het vestigen van een recht van vruchtgebruik is dus reeds voldoende. Ook de in de akte (in de considerans onder d en in artikel 3) opgenomen bepalingen dat partijen niet hebben beoogd om in juridisch en/of economisch opzicht een vruchtgebruik of enig ander zakelijk recht op het registergoed te vestigen en/of belanghebbende enig risico te laten lopen voor de waardeveranderingen van het registergoed, hebben niet tot gevolg dat de vierde volzin toepassing mist. Met deze bepaling en de in artikel 2, tweede lid, Wet BRV opgenomen ruime definitie van het begrip ‘economische eigendom’ heeft de wetgever immers beoogd de ontwijking van overdrachtsbelasting tegen te gaan; daarom zijn niet de door partijen gebruikte bewoordingen beslissend, maar gaat het om een materiële boordeling van hetgeen partijen werkelijk zijn overeengekomen, zoals hiervoor (onder 5.3.10 tot en met 5.3.13) is geschied; een (rechtstreeks dan wel indirect) risico op waardeverandering van het registergoed zelve is geen toepassingsvoorwaarde (zie 5.3.8). Ook de door belanghebbende ingenomen en door de inspecteur betwiste stelling dat met de overeenkomst geen ontwijking van overdrachtsbelasting is beoogd, brengt – wat daar verder ook van zij – evenmin wijziging in het oordeel van het Hof. Gelet op de door de wetgever beoogde ruime reikwijdte van artikel 2, tweede lid, Wet BRV, als antiontgaansbepaling, is dit voorschrift van toepassing als aan de materiële vereisten daarvoor is voldaan.
6.Kosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
- verklaart het beroep ongegrond.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.