ECLI:NL:GHAMS:2023:999

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/00211 tot en met 22/00213
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken op bezwaar inzake WOZ-waarden en onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2022. De zaak betreft de WOZ-waarden van onroerende zaken in de gemeente [Z] en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerendezaakbelasting. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden vastgesteld op € 818.000 voor het jaar 2020 en € 601.000 voor het jaar 2019, en had aanslagen onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof overweegt dat een belanghebbende die beroep wil instellen, op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb eerst bezwaar moet maken. Appellant had niet het recht om op eigen naam beroep in te stellen, omdat de uitspraken op bezwaar niet aan hem waren gericht. Het Hof concludeert dat de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk had moeten verklaren, maar er is geen reden om de uitspraken van de rechtbank te vernietigen, omdat appellant geen belang heeft bij de vernietiging. De verzoeken van appellant tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn worden afgewezen, omdat appellant evident niet gerechtigd was beroep in te stellen. De uitspraak is gedaan door de vijfde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/00211 tot en met 22/00213
13 april 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X], te [Z] , appellant,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraken van 18 maart 2022 in de zaken met kenmerken AMS 21/454 tot en met AMS 21/456 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
appellant
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

Kenmerk 22/00211 (AMS 21/454)
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (3e verdieping) in [Z] voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld op € 818.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.
Kenmerk 22/00212 (AMS 21/455)
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (3e verdieping) in [Z] voor het kalenderjaar 2019 is vastgesteld op € 601.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.
Kenmerk 22/00213 (AMS 21/456)
1.3.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (souterrain) in [Z] voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld op € 1.158.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.
Alle kenmerken
1.4.
Nadat de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen had gehandhaafd, is daartegen beroep ingesteld, welke beroepen de rechtbank in haar thans bestreden uitspraken ongegrond heeft verklaard.
1.5.
Appellant heeft bij op 29 maart 2023 bij de griffie van het Hof ingekomen geschriften hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.6.
Op 10 februari 2023 is in alle zaken een nader stuk ingekomen van appellant. In alle zaken is een afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In de door de gemachtigde van appellant ingediende bezwaarschriften staat dat “namens opdrachtgever c.q. belanghebbende tijdig bezwaar [wordt] aangetekend tegen het in kopie bijgevoegde (aanslag-/beschikkings)biljet ten name van [bedrijf 1] .”
2.2.
In de uitspraken op bezwaar, die zijn geadresseerd aan de gemachtigde van appellant, is vermeld: “Betreft: [bedrijf 2] | [A-straat] (…)”.
2.3.
In de door de gemachtigde van appellant daartegen ingediende beroepschriften staat dat “[n]amens belanghebbende, ultimo [X] , (…) tijdig beroep [wordt] ingesteld tegen de uitspraak van de gemeente [Z] d.d. [29 of 30] december jl. die ik eerst op 9 januari jl. per reguliere post mocht ontvangen.”
2.4.
De rechtbank heeft appellant vervolgens als procespartij aangeduid in alle van haar afkomstige correspondentie over deze zaken. De griffier van de rechtbank heeft in alle zaken ook griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 49). Ten slotte is in elk van de bestreden uitspraken vermeld dat zij zijn gedaan in een geding tussen appellant en de heffingsambtenaar, en dat appellant het beroep heeft ingesteld.
2.5.
In de door de gemachtigde van appellant ingediende hogerberoepschriften is te lezen dat de hoger beroepen worden ingesteld “[n]amens belanghebbende, [X] ”. De griffier van het Hof heeft wederom in alle zaken griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 136).
2.6.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd bevestigd dat hij namens appellant procedeert.

3.Vooraf en ambtshalve

3.1.
Een belanghebbende die beroep wil instellen, dient op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb eerst bezwaar te maken. Dat betekent dat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraken op bezwaar in deze zaken. Immers, die uitspraken zijn niet aan hem gericht (zie 2.2).
3.2.
Daarbij berust het kennelijk niet op een vergissing dat de rechtbank appellant als insteller van de beroepen heeft aangemerkt. Ware dat volgens appellant anders, dan had het in de rede gelegen dat hij de rechtbank of in elk geval toch het Hof daarop had gewezen. Dat heeft hij op geen enkel moment gedaan. Integendeel eerder, omdat zijn gemachtigde ter zitting bij het Hof desgevraagd heeft verklaard namens appellant te procederen (zie 2.6). Van deze verklaring is hij niet teruggekomen naar aanleiding van de vraag van het Hof of appellant belanghebbende is. En zelfs niet toen de heffingsambtenaar ter zitting het standpunt had ingenomen dat dit niet het geval is, omdat de beschikkingen en de aanslagen op naam van [bedrijf 1] . staan.
3.3.
Omdat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen, had de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk moeten verklaren (vergelijk de uitspraak van dit Hof van 12 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169, in een eerdere zaak van appellant). Er bestaat echter geen reden de uitspraken van de rechtbank te vernietigen, omdat appellant daarbij geen belang heeft (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033).

4.Beoordeling

4.1.
Aan een beoordeling van de door appellant aangevoerde gronden van de hoger beroepen wordt niet toegekomen. Reeds gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, dienen de uitspraken van de rechtbank te worden bevestigd.
4.2.
De verzoeken van appellant tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn worden afgewezen. Omdat appellant evident niet gerechtigd was beroep in te stellen, kan hij niet worden geacht spanning en frustratie te hebben ondervonden. Deze uitspraak is bovendien ruim binnen de termijn gedaan die als redelijk heeft te gelden.

5.Kosten

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 13 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.