ECLI:NL:GHAMS:2025:2001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
24/166
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning voor het jaar 2021. De belanghebbende, een huurder van de woning, had geen relevant belang aangetoond bij een lagere WOZ-waarde. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 277.000, maar het bezwaar van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat een lagere WOZ-waarde zou leiden tot een huurverlaging of andere voordelen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen procesbelang had bij het aanvechten van de WOZ-waarde, waardoor het hoger beroep niet slaagde. De rechtbank zal nog uitspraak doen over een ander object dat in het beroep is betrokken, maar dat was niet het onderwerp van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/166
24 juni 2025
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 14 december 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3194 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2021 en naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op
€ 277.000.
1.2.
Het bezwaar tegen de hiervoor vermelde beschikking heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 13 mei 2025 en 4 juni 2025 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Belanghebbende is huurder van de woning. De woning is een maisonnette, voorzien van een dakkapel en een vrijstaande schuur. De woning dateert uit 1984 en heeft een inhoud van ongeveer 230 m³.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft - voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep - als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
7. Omdat verweerder de WOZ-beschikking aan eiser heeft gericht, is eiser daardoor belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:467). Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, dus wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil en/of kan bereiken. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft.
8. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
9. In zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning kan het procesbelang niet zonder meer worden aangenomen. Steeds zal aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Wel moet in ‘huurderszaken’ in ieder geval procesbelang worden aangenomen als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt, voor bijvoorbeeld het bepalen van de hoogte van de riool- of afvalstoffenheffing. Het is aan degene die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de beschikking blijkt dat de WOZ-waarde niet is gebruikt als een heffingsmaatstraf voor het heffen van lokale belastingen. Ook ziet de rechtbank daarvoor geen andere aanknopingspunten in de stukken.
11. Eiser heeft niet concreet gemaakt dat de verlaging van de WOZ-waarde voor eiser zou kunnen leiden tot een huurverlaging. Eerst ter zitting heeft eiser verklaard in onderhandeling te zijn met de eigenaar van de woning om de woning te kopen. Eiser heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde een van de uitganspunten is bij het onderhandelen van een koopsom zodat eiser belang heeft bij een zo laag mogelijke WOZ-waarde. Met verweerder acht de rechtbank het ongeloofwaardig en derhalve niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn wens eind 2023 om de woning te kopen belang heeft bij de WOZ-waarde van de woning voor 2021, vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Nu eiser ook geen ander belang naar voren heeft gebracht, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een voldoende concreet procesbelang. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Vergoeding immateriële schade
12. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op
29 maart 2021, te weten de datum waarop het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 14 december 2023, zijn sindsdien afgerond twee jaar en negen maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar bedraagt, is de redelijke termijn met afgerond negen maanden overschreden.
13. Blijkens het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) bestaat in beginsel recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van spanning en frustratie. Wanneer een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang bestaat echter geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361). Als het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van één of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, als de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15 (zie het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292).
14. Aan eiser is weliswaar een aanslag afvalstoffenheffing en een aanslag rioolheffing gebruik woning opgelegd die zijn bekendgemaakt op hetzelfde biljet als de WOZ-beschikking, maar deze aanslagen zijn niet in geschil. De hoogte daarvan is overigens ook niet afhankelijk van de WOZ-waarde van de woning. Het voorgaande neemt niet weg dat eiser een indirect belang kan hebben bij de WOZ-waarde van de woning, omdat de maximale huur van een woning waarop het Besluit huurprijzen woonruimte van toepassing is onder meer afhankelijk kan zijn van de WOZ-waarde daarvan (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1315, r.o. 2.4). Bij gemotiveerde betwisting van een zodanig belang door verweerder ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit belang bestaat en meer bedraagt dan € 15. Eiser is hierin, gelet op het vorenoverwogene, niet geslaagd. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat de onderhavige procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, zodat toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde is.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
In zijn arrest van 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238, r.o. 4.1.3, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“ in gevallen waarin uit de vaststaande feiten voortvloeit dat de gebruiker door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen (…) dient, (…) te worden aangenomen dat een rechtsmiddel (bezwaar, beroep of hoger beroep) niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener daarbij geen belang heeft, in die zin dat het aanwenden van dat rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (…)”.
5.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank, in lijn met het na de uitspraak van de rechtbank gewezen arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238, terecht geoordeeld dat belanghebbende op grond van de feiten en omstandigheden geen relevant belang aannemelijk heeft gemaakt bij een lagere WOZ-waarde voor het onderhavige heffingsjaar. Door het ontbreken van een dergelijk belang heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard en tevens het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet.
5.4.
Het bij de rechtbank ingestelde beroep richt zich mede tegen de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de WOZ-waarde 2021 van het object [straat 2] te [Z] (een niet-woning in gebruik bij belanghebbende). In de bestreden uitspraak, zoals voorgelegd aan het Hof, is daarop niet beslist door de rechtbank. Voor zover de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan op het beroep inzake het object [straat 2] te [Z] zal dat alsnog moeten gebeuren. In dit kader zal het Hof het dossier na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak naar de rechtbank zenden.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- verstaat dat de rechtbank, voor zover dat nog niet is gebeurd, alsnog uitspraak doet op het
beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake het object [straat 2] te [Z] , en
- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier
met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De uitspraak is op 24 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: