5.3.
[appellant] stelt de vraag aan de orde of gelet op de omstandigheden waaronder hij de effectenleaseovereenkomsten heeft gesloten de reikwijdte van de zorgplicht van Dexia groter is dan uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt. Volgens [appellant] is dat het geval, onder meer nu Dexia hem heeft blootgesteld aan financiële risico’s waartegen hij als minderjarige juist beschermd had moeten worden en het vermogen van minderjarigen niet op speculatieve wijze behoort te worden belegd. Dexia had volgens [appellant] jegens hem een ver(der)gaande waarschuwings- en onderzoeksplicht en in dit geval ook een weigeringsplicht. Dexia had hem moeten waarschuwen voor het risico van verlies van zijn inleg. Daarnaast had Dexia hem erop moeten wijzen dat voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten een machtiging van de kantonrechter nodig was. Dexia had moeten onderzoeken of de financiële belangen van [appellant] wel voldoende in acht genomen waren en had moeten onderzoeken of genoemde toestemming door de kantonrechter was verleend. Dexia diende ermee rekening te houden dat [appellant] de voorzienbare gevolgen van het aangaan van de sterk speculatieve effectenleaseovereenkomsten niet kon dragen, en had hem het afsluiten ervan moeten weigeren. In ieder geval moet de door de zorgplichtschending veroorzaakte schade in verband met zijn minderjarigheid volledig voor rekening van Dexia komen, aldus steeds [appellant] .
5.4.
Het hof stelt voorop dat op Dexia als professionele dienstverlener op het terrein van beleggingen in effecten en aanverwante financiële diensten jegens [appellant] als particuliere belegger met wie zij een effectenleaseovereenkomst zal aangaan een bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht volgt uit hetgeen waartoe de eisen van redelijkheid en billijkheid een effecteninstelling, in aanmerking genomen haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, verplichten in gevallen waarin een persoon haar kenbaar heeft gemaakt een overeenkomst als de onderhavige effectenleaseovereenkomsten te willen aangaan en deze instelling daartoe ook een aanbod heeft gedaan. De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het beleggingsproduct en de daaraan verbonden risico's (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). De zorgplicht van een bank kan een onderzoeksplicht, een waarschuwingsplicht of een weigeringsplicht meebrengen (vgl. HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914 en HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7419). Verder geldt als uitgangspunt dat het vermogen van minderjarigen op niet-speculatieve wijze behoort te worden belegd (HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285). Dit geldt uiteraard ook voor het door een minderjarige verdiende inkomen. 5.5.
[appellant] was ten tijde van de aanvraag van de effectenleaseovereenkomsten op 15 september 1999 vijftien jaar en ten tijde van de ondertekening daarvan op 20 september 1999 net een dag zestien jaar oud. Dexia wist, althans behoorde te weten, dat [appellant] minderjarig was. Voor zover Dexia dit betwist, geldt dat dit voor haar voldoende duidelijk had moeten zijn nu de geboortedatum van [appellant] op het aanvraagformulier is vermeld. Dat Dexia dit wist kan ook worden afgeleid uit het feit dat de vader van [appellant] de effectenleaseovereenkomsten heeft medeondertekend. [appellant] ging naar school en woonde nog thuis. De effectenleaseovereenkomsten betroffen complexe speculatieve producten en bevatten financiële verplichtingen voor [appellant] voor de duur van twintig jaar, die na zijn meerderjarigheid dus nog lange tijd zouden doorlopen. [appellant] had enkele bijbaantjes en een inkomen van ongeveer € 200,- netto per maand en beschikte niet over vermogen ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten. Het hof volgt Dexia niet in haar betoog dat het gezinsinkomen in aanmerking moet worden genomen omdat [appellant] nog thuis woonde. Voor zover Dexia de hoogte van het inkomen van [appellant] in hoger beroep heeft bestreden, geldt dat dit inkomen uit de door [appellant] overgelegde rekeningafschriften uit 1999 voldoende blijkt. De maandlasten voor de effectenleaseovereenkomsten bedroegen gezamenlijk circa
€ 155,- (waarbij de lasten van de vooruitbetaling van de eerste zestig termijnen niet zijn meegerekend). Voor zover van belang, heeft Dexia niet (voldoende) concreet gemaakt welk inkomen [appellant] zou genieten en welke lasten hij zou hebben bij en na het bereiken van de meerderjarigheid (en het afronden van zijn opleiding). [appellant] heeft verder onbetwist aangevoerd dat hij geen enkele ervaring had met beleggen (en zijn ouders overigens evenmin).
5.6.
Op grond van artikel 1:345 lid 1, aanhef en onder d, BW dient een ouder een machtiging te vragen van de kantonrechter om voor rekening van een minderjarige geld te lenen. Voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten was geen (voorafgaande) machtiging van de kantonrechter in de zin van artikel 1:345 BW verkregen. Dexia heeft aangevoerd dat haar ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten niet duidelijk was dat deze machtiging vereist was. Naar het oordeel van het hof had het voor Dexia voldoende duidelijk moeten zijn dat een machtiging vereist was, althans had zij daarnaar in ieder geval onderzoek moeten doen of de vader van [appellant] erop moeten wijzen dat mogelijk een machtiging was vereist, nu niet in geschil is dat aan de toen minderjarige
[appellant] geld werd geleend om daarmee aandelen te leasen. Door dit na te laten heeft Dexia de belangen van de minderjarige [appellant] veronachtzaamd.
5.7.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat Dexia de (gecompliceerde) effectenleaseovereenkomsten niet met de minderjarige [appellant] had mogen sluiten. Het feit dat [appellant] de overeenkomsten had kunnen vernietigen op basis van art 1:345 jo. 1:347 BW maakt dat niet anders, evenmin als het feit dat zijn vader als wettelijk vertegenwoordiger heeft meegetekend bij het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten. Het wettelijk systeem van bescherming van de vermogensbelangen van minderjarigen doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van Dexia en maakt niet dat Dexia niet aansprakelijk kan zijn wegens een zorgplichtschending jegens [appellant] (vgl. HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285, r.o. 3.6.4.). Dat Dexia niet heeft geweigerd de effectenleaseovereenkomsten met [appellant] te sluiten, leidt niet tot nietigheid van de effectenleaseovereenkomsten wegens strijd met de openbare orde, zoals [appellant] heeft betoogd, maar heeft tot gevolg dat Dexia haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [appellant] geleden schade. Van eigen schuld van de ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten minderjarige [appellant] is reeds daarom geen sprake.
De te vergoeden schade is het verschil tussen de situatie waarin [appellant] zich nu bevindt, en die waarin hij zich zou hebben bevonden als Dexia haar zorgplicht zou hebben nageleefd. [appellant] heeft als schade alle door hem aan Dexia betaalde bedragen gevorderd en verdere schade, maar hij heeft niet toereikend toegelicht dat hij verdere schade heeft geleden en zo ja, waaruit die dan bestaat. Het hof gaat dus ervan uit dat zijn schade bestaat uit de door hem uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten betaalde bedragen, bestaande uit de betaalde termijnen en het niet eerder door Dexia vergoede gedeelte van de aan haar voldane restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente.
5.8.
Partijen zijn nu in staat zelf de door Dexia aan [appellant] verschuldigde schadevergoeding te berekenen aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, met name rov. 3.6.3 en verder) en volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [appellant] niet is betwist. Schending zorgplicht; geen eigen schuld
5.9.
Ook indien Dexia de effectenleaseovereenkomsten niet aan [appellant] had behoren te weigeren, leidt dat niet tot een andere beslissing. In dat geval geldt dat de schade van [appellant] als gevolg van de zorgplichtschending door Dexia (zie hiervoor onder 5.7.) volledig voor rekening van Dexia dient te blijven omdat [appellant] geen eigen schuld kan worden verweten. Gezien zijn leeftijd kon van [appellant] niet worden verwacht dat hij de inhoud van de effectenleaseovereenkomsten en de daarbij geldende algemene voorwaarden en de gevolgen van het afsluiten daarvan zou doorgronden. Van hem kon dus niet verwacht worden dat hij begreep voor wat voor financieel product hij precies tekende. Dat de vader van [appellant] de effectenleaseovereenkomsten heeft meegetekend, kan Dexia niet baten. Haar vergoedingsplicht blijft geheel in stand omdat de billijkheid in het kader van art. 6:101 BW dit eist, gezien het feit dat zij de effectenleaseovereenkomsten met een minderjarige heeft gesloten. Er is ook daarom geen grond voor een vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia.
Wettelijke rente
5.10.
[appellant] richt zich in zijn grieven ook tegen de vaststelling van de wettelijke rente door de rechtbank. Volgens vaste jurisprudentie oordeelt het hof dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag waarop [appellant] is begonnen met het doen van betalingen uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten.
Slotsom
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het afzonderlijk bespreken van de grieven is niet nodig. Dexia zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Dexia is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom ook worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep als volgt vast:
Kosten van de procedure in eerste aanleg: