Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
Bij de behandeling van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient de rechter ambtshalve te onderzoeken of, en zo ja per wanneer, is voldaan aan de vereisten van artikel 349a lid 1, eerste volzin, Faillissementswet (Fw). Mede gelet op de manier waarop de Hoge Raad deze bepaling heeft uitgelegd, dienen de in het kader van het faillissement door [appellant] afgedragen boedelbijdragen te worden betrokken bij de bepaling van het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft, naar de bewindvoerder (die ook de voormalig curator is in zijn faillissement) heeft erkend, gedurende 26 maanden aan zijn afdrachtplicht voldaan. Hij heeft in die periode ook voldaan aan zijn inspannings- en informatieplicht. Hij heeft slechts zes maanden niet gewerkt. Om die reden had de rechtbank het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling niet moeten bepalen op de dag van de uitspraak waarin de schuldsaneringsregeling is toegepast, maar op een eerdere datum, berekend met inachtneming van de aflossingen tijdens het faillissement.
De rechtbank heeft daarnaast vanwege de aard van de schulden en de omvang van de schuldenlast, de termijn van de schuldsaneringsregeling, met toepassing van artikel 349a lid 1 tweede volzin Fw, verlengd tot drieënhalf jaar. Voor een dergelijke verlenging, die ingrijpende gevolgen heeft voor [appellant] , is geen aanleiding. [appellant] verkeert sinds 3 mei 2022 in staat van faillissement en hij is gedurende die periode al zijn daaruit voorvloeiende verplichtingen nagekomen; hij heeft dus al een ingrijpend voortraject van ruim drie jaar doorlopen. De schulden van [appellant] vloeien in hoofdzaak voort uit kennelijk onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder van een aantal vennootschappen. Het gaat om feiten en omstandigheden die in 2018 en 2019 hebben plaatsgevonden. Zelfs onder het oude recht, waarbij de goeder trouw-toets tot vijf jaar terugging, zou de aard van deze schulden niet aan [appellant] kunnen worden tegengeworpen. De rechtbank heeft geen kenbare afweging gemaakt tussen het belang van [appellant] en dat van de schuldeisers. Voor zover er aanleiding is tot verlenging van de termijn, dient de termijn te worden berekend vanaf de eerste mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft zich aanvankelijk onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en deze beslissing is door het hof vernietigd. De behandeling van het verzoek van [appellant] heeft door de onjuiste beslissing van de rechtbank extra tijd gekost. Deze extra tijd moet op een eventuele verlenging van de termijn in mindering worden gebracht. Verder zal, indien er aanleiding tot een verlenging van de termijn is, voor de gehele termijn een nominaal bedrag als bedoeld in artikel 295 lid 3 Fw moeten worden vastgesteld.
De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt anderhalf jaar (…) In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste drieënhalf jaar stellen als de aard van de schulden daartoe aanleiding geeft of de schuldenaar niet aan al zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, onder de voorwaarde dat voor de gehele termijn tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.”
intercompany-vorderingen tussen de gefailleerde vennootschappen, niet meer dan in hoofdsom tussen de € 12 en 14 miljoen bedraagt, noopt dat niet tot een ander oordeel dan hiervoor gegeven. Aan het oordeel dat een verlenging van twee jaar passend is, doet evenmin af dat [appellant] – die een dag vóór het onder 2.9 bedoelde vonnis op eigen verzoek failliet is verklaard – meent dat hij al te lang van een vrij te laten bedrag (vtlb) moet leven en dat hij weer vrij over zijn inkomen moet kunnen beschikken. Ook hetgeen [appellant] verder naar voren heeft gebracht, waaronder dat hij al lang onder zijn schuldenlast gebukt gaat, laat onverlet dat een verlenging met twee jaar aangewezen is. Hierbij heeft het hof ook in ogenschouw genomen dat [appellant] zélf zijn eigen financiële belangen en die van zijn crediteuren op het spel heeft gezet door zijn onbehoorlijk bestuur, dat de hoogte van de schuldenlast, ook als deze in hoofdsom geen € 54 miljoen maar tussen de € 12 en 14 miljoen bedraagt, grote financiële consequenties heeft voor de benadeelde crediteuren, en dat [appellant] een aanzienlijke terugbetalingscapaciteit heeft zodat een verlenging met twee jaar zinvol is. Met een verlenging van twee jaar wordt het evenwicht bewaard tussen de belangen van [appellant] , voor wie in de wet is geborgd dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling in zijn bestaansminimum kan blijven voorzien en die uitzicht heeft op de schone lei, en de (billijke) belangen van de schuldeisers dat – voordat de schone lei wordt gegeven – zoveel mogelijk baten voor de boedel worden verzameld.