Op 14 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning te [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 17 januari 2023 het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 337.000. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbende, maar had het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep was de centrale vraag of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde in overeenstemming was met de waarde in het economische verkeer. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde had onderbouwd met een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. Het Hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet tekort was geschoten in zijn bewijsvoering.
Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat het hoger beroep van de belanghebbende niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.