ECLI:NL:GHAMS:2025:66

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.332.771/01 en 200.332.774/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake appartementsrecht en splitsingsakte met betrekking tot gebruik van zolderverdieping

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn twee procedures aan de orde die voortvloeien uit geschillen over de uitleg en toepassing van een splitsingsakte van een appartementencomplex. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijftholt, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de kantonrechter in Amsterdam. De eerste procedure betreft de verzoeken van de appellant om besluiten van de Vereniging van Eigenaren (VvE) te vernietigen en om te verklaren dat zij haar ondergesplitste appartementsrechten mag vervreemden. De VvE, vertegenwoordigd door mr. J.A. Vermeulen-Jonkers, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De tweede procedure betreft een verzoek van [naam 1] om de splitsingsakte te wijzigen en om te verklaren dat het gebruik van de zolderruimte in strijd is met de splitsingsakte. De kantonrechter heeft in beide procedures geoordeeld dat de eerdere beschikking gezag van gewijsde heeft en dat de ruimtes op de zolderverdieping niet bestemd zijn voor afzonderlijke bewoning door andere personen dan de eigenaar of gebruiker van het appartement zelf. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en de bestreden beschikkingen bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.332.771/01
200.332.774/01
zaaknummers rechtbank Amsterdam : 10495112 EA VERZ 23-462
10500427 EA VERZ-23-479
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2025
inzake:
(zaaknummer 200.332.771/01)
[appellant]
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Drijftholt te Amsterdam,
tegen
[VvE],
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Vermeulen-Jonkers te Arnhem,
verder: procedure 1
en inzake:
(zaaknummer 200.332.774/01)
[appellant],
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Drijftholt te Amsterdam,
tegen
[VvE]
gevestigd in [plaats 2] ,
geïntimeerde/verweerster,
advocaat: mr. J.A. Vermeulen-Jonkers te Arnhem,
en tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [plaats 1] ,
belanghebbende/verweerster,
advocaat: mr. K. Kroon te Amsterdam,
verder: procedure 2.
Partijen worden hierna in beide zaken [appellant] , de VvE en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Procedure 1
1.1
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 28 september 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hier en hierna verder: de kantonrechter) op 30 augustus 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (verder: beschikking 1). Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof beschikking 1 zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de verzoeken van [appellant] tot nietigverklaring dan wel vernietiging van de besluiten van de VvE van 13 april 2023 genummerd 7, 8 en 9 toe zal wijzen;
b. voor recht zal verklaren dat [appellant] haar ondergesplitste appartementsrecht(en) mag vervreemden waarbij, voor zover benodigd in het licht van de gewenste ondersplitsing, afwijkend gebruik van de splitsingsakte (kamers en berging) is toegestaan; en
c. de VvE zal veroordelen in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
1.2
Op 13 december 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de VvE ingekomen, met producties, inhoudende het verzoek, zakelijk, beschikking 1 te bekrachtigen en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen in (naar het hof begrijpt) de kosten van het hoger beroep.
Procedure 2
1.3
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 28 september 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven tussen [naam 1] (verder: [naam 1] ) als verzoeker en de VvE als verweerster (verder: beschikking 2). Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof beschikking 2 zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke verzoeken van [naam 1] zoals weergegeven in rechtsoverweging 2. van beschikking 2 onder I, II, IV, V, VI (voorwaardelijk) en VII (voorwaardelijk) zal toewijzen met veroordeling van de VvE in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
1.4
Op 13 december 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de VvE ingekomen, met producties, inhoudende het verzoek, zakelijk, beschikking 2 te bekrachtigen en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen in (naar het hof begrijpt) de kosten van het hoger beroep.
1.5
Eveneens op 13 december 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen, met producties, inhoudende het verzoek beschikking 2 te bekrachtigen en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en rente.
1.6
Partijen hebben alle bewijs van hun stellingen aangeboden.
Mondelinge behandeling
1.7
De mondelinge behandeling van het hoger beroep in beide zaken heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Partijen hebben de zaak doen toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. Mr. Drijftholt en mr. Kroon hebben spreekaantekeningen overgelegd. Door [appellant] , de VvE, [geïntimeerde] en door de belanghebbenden [naam 2] en [naam 3] zijn inlichtingen verschaft. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
1.8
Vervolgens is de behandeling van de beide zaken gesloten. Uitspraak is in beide zaken bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in beschikking 1 onder 1.a. tot en met 1.o. een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. In beschikking 2 heeft de kantonrechter onder 1.a. tot en met 1.t. een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. In procedure 2 komt [appellant] met grief 1 op tegen een onderdeel van de vaststelling onder 1n in beschikking 2. Het hof zal daarmee rekening houden. Over de vastgestelde feiten bestaat voor het overige geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Samengevat en aangevuld met andere onomstreden feiten komen deze feiten, voor zover in hoger beroep van belang en voor beide procedures geïntegreerd weergegeven, neer op het onderstaande.
2.1
Bij notariële akte van 12 augustus 2009 (hierna: de splitsingsakte) is het gebouw met de daarbij behorende grond aan de [straat] 48-54 te [plaats 1] gesplitst in zestien appartementsrechten. Het gebouw bestaat uit vier identieke panden die naast elkaar liggen.
2.2
Bij de onder 2.1 bedoelde splitsing is het modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 2006 met wijzigingen en aanvullingen (hierna: het splitsingsreglement) van toepassing verklaard en in de akte opgenomen en is de VvE opgericht. In het splitsingsreglement is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 25
1. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, te weten:
- (…)
- woonruimte/berging, particulier woongebruik door de desbetreffende eigenaar of de desbetreffende gebruiker en op generlei wijze bedrijfsmatig, voor wat betreft de appartementsrechten A-9 tot en met A-16.
(…)
Een gebruik dat afwijkt van de in de akte nader gegeven bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering[de vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 lid 2 onder d en artikel 5:125 lid 1 BW; hof]
.
2. (…)
3. In geval van ondersplitsing worden het gebruik, het beheer en het onderhoud van de bij de ondersplitsing betrokken goederen geregeld bij de ondersplitsing met inachtneming van de bepalingen in dit reglement. (…)
Artikel 32
Aan een gegeven toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Toestemmingen kunnen worden gewijzigd en worden ingetrokken. De in de artikelen 25 (…) bedoelde toestemmingen mogen niet op onredelijke gronden worden gewijzigd of worden ingetrokken. (…)
2.3
[naam 1] is op 19 juni 2015 eigenaar geworden van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning aan het adres [straat] 52-2. Dit appartementsrecht is, na een wijziging van de splitsingsakte in 2016, als volgt in de splitsingsakte omschreven:
het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met balkon, gelegen op de tweede verdieping met kamers en berging, gelegen op de zolderverdieping van het gebouw, plaatselijk bekend te [postcode] [plaats 1] , [straat] 52-2 (…)
2.4
Op enig moment is [naam 1] verbouwingswerkzaamheden op de vierde verdieping van zijn appartement gaan uitvoeren.
2.5
Op 13 juli 2016 heeft een ledenvergadering van de VvE plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is vermeld:

2. Overzicht werkzaamheden vierde verdieping appartement [straat] 52-2

(…)
Meneer [naam 1] legt uit wat voor stappen er ondernomen zijn en dat het niet de bedoeling is geweest om de vereniging te passeren. (…)
Er is afgesproken dat meneer [naam 1] alsnog op de juiste wijze toestemming vraagt op een volgende vergadering die gepland staat op 10 augustus 2016 om 19:00 uur. Hier zal meneer [naam 1] de tekeningen en vergunningen van de gemeente inbrengen zodat de leden de stukken kunnen controleren en zo nodig vragen over kunnen stellen. Aan de hand van de tekeningen zal een besluit genomen worden.

3. Bestemming vierde verdieping

De leden spreken hun angst uit dat de vierde verdieping door meneer [naam 1] als verhuuradres gebruikt gaat worden. Meneer [naam 1] geeft aan dit niet van plan te zijn. Het wordt nu voor een periode van een jaar gebruikt door een privé relatie van meneer [naam 1] . Voor de volgende vergadering wordt uitgezocht wat de mogelijkheden zijn voor een aparte ruimte.

2.6
Op 17 augustus 2016 heeft opnieuw een ledenvergadering plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is vermeld:
3.Verbouwing [straat] 52-2
(…)
Meneer [naam 1] licht de stukken toe en beantwoord de vragen van de overige leden. Er worden een aantal voorwaarden benoemd waar meneer [naam 1] aan moet voldoen om toestemming te krijgen voor het in tact laten van de aanpassingen op de vierde verdieping. Die aanpassingen zijn het vergroten van het raam naar openslaande deuren en het aanbrengen van de meterkast op de gang van de vierde verdieping. (…).
Besluit: Met één stem tegen en de overige stemmen vóór gaat de vergadering akkoord met de aanpassingen die gedaan zijn op de vierde verdieping horende bij het appartement op de [straat] 52-2. Hier[derde bulletpoint; hof]
zijn de volgende voorwaarden op van toepassing: (…). De afspraken hiervoor zullen in een onderlinge overeenkomst tussen [straat] 52-2 en [straat] 52-3 worden vastgelegd. (…)
2.7
Bij akte van 23 maart 2018 heeft [naam 1] zijn appartementsrecht ondergesplitst in de onderappartementsrechten A18 ( [straat] 52-2) en A19 ( [straat] 52-4). Op de ondersplitsing is het modelreglement 2006 met aanvullingen en wijzigingen van toepassing verklaard. In artikel 25 van het (onder)splitsingsreglement is bepaald dat de bestemming van de privé gedeelten op elk van de verdiepingen
woningbetreft.
2.8
Op 1 februari 2021 is [geïntimeerde] eigenaar geworden van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning aan het adres [straat] 52-3.
2.9
Bij verzoekschrift van 14 april 2022 heeft [geïntimeerde] de kantonrechter verzocht om een verklaring voor recht dat [naam 1] in strijd met de splitsingsakte handelde door zijn zolderverdieping te gebruiken als woning en om vernietiging van enkele besluiten, genomen op de ledenvergadering van de VvE van 15 maart 2022.
2.1
Bij beschikking van 6 oktober 2022 in die zaak (verder: de Beschikking 2022) heeft de kantonrechter - voor zover in deze procedures van belang - het volgende overwogen:
16. Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat deze omschrijving van het appartementsrechtzojuist onder 2.3 geciteerd; hof]
objectief, gezien de redactie ervan, niet anders kan worden gelezen dan dat er sprake is van een ‘woning met balkon’ op de tweede verdieping, met ‘kamers en berging’ op de zolderverdieping, en niet van een ‘woning met balkon en kamers’ op de tweede verdieping en ‘berging’ op de zolder.
17. Echter, ook uitgaande van die lezing van de omschrijving van het appartementsrecht is het in strijd met de bestemming in de splitsingsakte om de hele zolderverdieping te gebruiken als afzonderlijke woning/woonruimte.
(...)
20. De kantonrechter volgt de VvE en [naam 1] niet in hun betoog dat [naam 1] toestemming had voor het (permanent) van de bestemming afwijkende gebruik als (separate) woning. In de vergadering van 17 augustus 2016 is, gezien de vergadering die daaraan vooraf is gegaan en waarin juist uitdrukkelijk aan de orde was gekomen dat de VvE vreesde voor permanent gebruik als verhuuradres, enkelhier volgt cursivering door de kantonrechter van het eerstvolgende woord; hof]
tijdelijk toestemming gegeven voor het in stand laten van enkele bouwkundige aanpassingen.
(…)
22. De conclusie uit het voorgaande is dat de onder 2.1 en 2.II verzochte verklaringen voor recht toewijsbaar zijn, zij het met de precisering dat het [naam 1] niet is toegestaan om de kamers en berging, gelegen op de zolderverdieping te gebruiken als afzonderlijke woning en/of in gebruik te geven aan andere gebruikers dan de gebruikers van de woning op de tweede verdieping.”
Vervolgens heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [naam 1] in strijd met de splitsingsakte handelt door de kamers en berging, gelegen op de zolderverdieping, te gebruiken als afzonderlijke woning en/of in gebruik te geven aan andere gebruikers dan de gebruikers van de woning op de tweede verdieping. Ook heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de ondersplitsingsakte van 23 maart 2018 in strijd is met de splitsingsakte, in het bijzonder waar het appartementsrecht met indexnummer 19 wordt omschreven als rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een afzonderlijke woning voor andere gebruikers dan de gebruikers van de woning op de tweede verdieping, en voor wat betreft de nadere aanduiding van de bestemming van de privé gedeelten als afzonderlijke woning voor andere gebruikers dan de gebruikers op de woning op de tweede verdieping, zoals verwoord in (de aanvulling op) artikel 25 lid 1 van de ondersplitsingsakte.
2.11
Er is geen hoger beroep tegen de Beschikking 2022 ingesteld.
2.12
[appellant] is sinds 2017 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning aan het adres [straat] 48-3. Dit appartementsrecht is in de splitsingsakte als volgt omschreven:
het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met balkon, gelegen op de derde verdieping met twee (2) kamers en berging, gelegen op de zolderverdieping, plaatselijk bekend te [postcode] [plaats 1] , [straat] 48-3, (…)
2.13
Op 29 september 2022 heeft de gemeente [plaats 1] aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing van de zolderverdieping tot een zelfstandige woning.
2.14
In de notulen van de ledenvergadering van de VvE van 19 december 2022 is - voor zover relevant in deze procedures - het volgende opgenomen:
(…) Mevrouw [appellant] wordt gevraagd een toelichting te geven op de werkzaamheden die op dit moment bij haar worden uitgevoerd of voorbereid zonder dat de leden hierover zijn geïnformeerd. Mevrouw [appellant] begint haar uitleg dat het gaat om een interne verbouwing waarbij zij een toevoeging aan de bestaande meterkast noodzakelijk acht i.v.m. doorstroom van een boiler. Als haar gevraagd wordt waarom zij een vergunning heeft aangevraagd voor zelfstandige woonruimte op de vierde verdieping, lijkt de uitbreiding van de meterkast daarvoor bedoelt te zijn. Er wordt verbaasd gereageerd door de leden, omdat er nu juist een uitspraak is geweest van het kantonrecht over de bewoning op de vierde verdieping. Mevrouw [appellant] vindt dat een andere situatie, omdat er geen onderburen last zouden kunnen krijgen van bewoning op de vierde verdieping, aangezien de woning eronder haar eigen woning is. Voorgesteld wordt dat mevrouw [appellant] haar verbouwingsplannen, de aanpassingen van de meterkast in het gezamenlijke trapportaal en de beweegredenen van deze aanpassingen duidelijk op papier zet en het bestuur hierover informeert. Het bestuur zal vervolgens de leden informeren en adviseren of er toestemming moet worden opgehaald in een vergadering. Mevrouw [appellant] zal geen aanpassingen laten uitvoeren, voordat het document door het bestuur en leden is ingezien en inden noodzakelijk er officieel toestemming is gekregen in een vergadering.
2.15
Bij notariële akte van 21 februari 2023 heeft [appellant] haar appartementsrecht ondergesplitst in de onderappartementsrechten A20 ( [straat] 48-3) en A21 ( [straat] 48-4). Op de ondersplitsing is het modelreglement 2006 met aanvullingen en wijzigingen van toepassing verklaard. In artikel 25 van het (onder)splitsingsreglement is bepaald dat de bestemming voor elk van de privé gedeelten
woonruimtebetreft.
2.16
In de notulen van de vergadering van de VvE van 13 april 2023 is - voor zover relevant in deze procedures - het volgende opgenomen:

4.Ymere stelt voor om

 De toestemming aan (de heer [naam 1] ) [straat] 52-2hg in te trekken. De kamers/zolders op de vierde verdieping dienen samen met de tweede verdieping als één zelfstandige woonruimte te worden gebruikt.
 De woning alleen als één zelfstandige woonruimte en tevens appartementsrecht te gebruiken, zoals bedoeld in de splitsingsakte van deze VvE.
(…)
Besluit: Het voorstel van stichting Ymere om de tijdelijke toestemming aan de heer [naam 1] om de berging als zelfstandige woonruimte te gebruiken (hof: bedoeld wordt de tijdelijke toestemming in te trekken
) en om de gehele woning als één zelfstandige woonruimte en tevens appartementsrecht te gebruiken zoals bedoeld in de splitsingsakte is met een ruime meerderheid aangenomen.(hof: hierna besluit a)
(…)

12.Eigenaar 52-2 vraagt toestemming voor wijziging van de splitsing akte

De eigenaar van 52-2 vraagt de vergadering om toestemming voor het wijzigen van de splitsingsakte op kosten van de aanvrager.

- De bestemming wordt aangepast in woning op tweede verdieping en woning op vierde verdieping.
- Het appartementsrecht van de eigenaar wordt gesplitst in twee appartemensrechten met beiden de bestemming woning.
(…)
Besluit: De vergadering van eigenaars verleent de eigenaar van 52-2 geen toestemming voor het wijzigen van de splitsingsakte.(hof: hierna besluit b)

13. Eigenaar 52-2 vraagt de vergadering om toestemming om het bestuur de opdracht te geven eigenaar 52-3 aan te spreken op de overtredingen van het splitsingsreglement.

Eigenaar 52-2 vraagt de vergadering om toestemming om het bestuur van de VvE opdracht te geven om de eigenaresse van 52-3 aan te spreken op de overtredingen van het splitsingsreglement en:

-
- het gebruik van de zolderberging als toilet en badkamer ongedaan te maken.
- toestemming te vragen voor de constructieve wijzigingen onder toezending van constructietekeningen en berekeningen.
- controle door een externe constructeur naar de deugdelijkheid van de constructie en brandwerendheid van de wijzigingen.
(…)
Besluit: De vergadering van eigenaars geeft het bestuur geen toestemming om de eigenaar van 52-3 aan te spreken op de vermeende overtredingen van de splitsingsakte volgens de eigenaar van 52-2.
(…)
Besluitenlijst
(…)
4.1
Het voorstel van stichting Ymere om de tijdelijke toestemming aan de heer [naam 1] om de berging als zelfstandige woonruimte te gebruiken(hof: bedoeld wordt de tijdelijke toestemming in te trekken)
en om de gehele woning als één zelfstandige woonruimte en tevens appartementsrecht te gebruiken zoals bedoeld in de splitsingsakte is met een ruime meerderheid aangenomen.
(…)
7.1
De vergadering van eigenaars geeft geen toestemming voor afwijkend gebruik van de bestemming berging voor woonruimte aan de eigenaar van 48-3 .(hof: hierna besluit 7)
(…)
8.1
De vergadering van eigenaars geeft de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor afwijkend gebruik van de bestemming kamers voor woonruimte.(hof: hierna besluit 8)
(…)
9.1
De vergadering van eigenaars verleent de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor ondersplitsing.(hof: hierna besluit 9)
(…)
10.1
De vergadering van eigenaars verleent de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor het toevoegen van een knop aan de intercom.(hof: hierna besluit 10)
(…)
11.1
De vergadering van eigenaars verleent de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor de geplaatste meterkast.(hof: hierna besluit 11)
(…)
15.1
De vergadering van eigenaars machtigt het bestuur om te mogen handhaven en het instellen van rechtsvorderingen zoals vermeld in artikel 53 lid 5 van het reglement.(hof: hierna besluit 15)
2.17
Op 6 maart 2023 heeft [appellant] het onderappartementsrecht met indexnummer A21 ( [straat] 48-4) als zelfstandige woning te koop aangeboden.

3.Eerste aanleg

Procedure 1
3.1
In het inleidend verzoekschrift heeft [appellant] , samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, de kantonrechter verzocht om:
1. de hierboven onder 2.16 genoemde besluiten 7, 8 en 9 nietig te verklaren of te vernietigen;
2. voor recht te verklaren dat [appellant] haar door ondersplitsing gecreëerde onderappartementsrechten mag vervreemden waarbij, en voor zover benodigd in het licht van de gewenste ondersplitsing, afwijkend gebruik van de splitsingsakte is toegestaan (kamers en berging);
3. de VvE te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan haar verzoeken heeft [appellant] kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft pas bij de voorbereiding van de vergadering van 19 december 2022 kennisgenomen van de Beschikking 2022. Zij is het niet met de inhoud van die beschikking eens. Uit de omschrijving van haar appartementsrecht in de splitsingsakte volgt niet dat het slechts als één geheel mag worden gebruikt en niet mag worden ondergesplitst. Volgens [appellant] is haar situatie anders dan die van [naam 1] , omdat er geen ander appartement tussen de (door ondersplitsing gecreëerde woningen op de) derde en vierde verdieping zit. In de splitsingsakte is geen verbod op ondersplitsing opgenomen en geen van de andere eigenaars heeft bezwaar gemaakt tegen de verbouwing of tegen de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning. [appellant] gebruikt de berging van haar zolderverdieping al jaren als woonruimte. Haar rechtsvoorganger heeft de berging omgebouwd tot toilet en douche en gebruikte de zolderverdieping al als zelfstandige woonruimte. Volgens [appellant] hebben alle eigenaars de berging van de zolderverdieping als woonruimte in gebruik (behalve de huurders van Ymere). Er wordt door de VvE niet handhavend tegen dit gebruik opgetreden. [naam 1] heeft van de VvE expliciet toestemming gekregen voor afwijkend gebruik. Als afwijkend gebruik aan anderen wordt toegestaan, moet het ook aan haar worden toegestaan, aldus [appellant] .
3.3
Bij beschikking 1 zijn de onder 3.1 genoemde verzoeken van [appellant] afgewezen. Andere verzoeken van [appellant] , die geen onderwerp zijn van dit hoger beroep, zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Procedure 2
3.4
In het inleidend verzoekschrift heeft [naam 1] , samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, de kantonrechter verzocht om:
I. de hierboven onder 2.16 als “besluit a” en “besluit b” aangeduide beslissingen van de VvE nietig te verklaren of te vernietigen;
II. te bevelen dat de splitsingsakte op de voet van artikel 5:144 lid 1 sub c BW zal worden aangepast in die zin, dat het appartementsrecht van [naam 1] zal worden gesplitst in twee appartementsrechten met de bestemming woning, te weten in de [straat] 52-2 en de [straat] 52-4 te [plaats 1] ;
(…)
IV. voor recht te verklaren dat het gebruik van de zolderruimte, behorend bij het appartementsrecht bekend als [straat] 52-3 te [plaats 1] , in strijd is met de splitsingsakte;
(…)
VI. (voorwaardelijk) [naam 1] vervangende machtiging te verlenen om zijn zolderverdieping als zelfstandig appartement te mogen gebruiken en zelfstandig in gebruik te mogen geven aan derden;
VII. (voorwaardelijk) voor recht te verklaren dat de ondersplitsing van het appartementsrecht van [naam 1] in twee onderappartementsrechten die beide bestaan uit een gedeelte op de tweede verdieping en een gedeelte op de vierde verdieping niet in strijd is met de splitsingsakte;
(…)
IX. de VvE te veroordelen in de proceskosten.
3.5
Aan zijn verzoeken heeft [naam 1] kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd. Rechtsoverweging 20 (en verder) van de Beschikking 2022 omvat volgens [naam 1] geen eindoordeel noch een dragende overweging, zodat dit oordeel geen gezag van gewijsde heeft gekregen. [naam 1] voert aan dat hij in 2016 toestemming van de VvE heeft gekregen om zijn zolderverdieping te verbouwen. Ook is op de voet van artikel 25 lid 1 van het splitsingsreglement permanent toestemming aan hem gegeven om de zolderverdieping als zelfstandige woonruimte te gebruiken. Dat gebruik duurt al zeven jaar. Het besluit tot intrekking van deze toestemming heeft op onredelijke gronden plaatsgevonden, want de intrekking is enkel gegrond op de omstandigheid dat het gebruik van de zolderverdieping in strijd is met de splitsingsakte. Daarom is dit een nietig besluit (want in strijd met artikel 32 van het splitsingsreglement) of een vernietigbaar besluit want in strijd met redelijkheid en billijkheid (2:8 BW). Niet gebleken is dat [naam 1] overlast veroorzaakt. De juridische situatie van de zolderverdieping komt al zeven jaar niet meer overeen met de feitelijke situatie, wat [naam 1] onwenselijk vindt. De afwijzing door de VvE van het verzoek tot wijziging van de splitsingsakte is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid en dus vernietigbaar. De splitsingsakte moet volgens [naam 1] worden gewijzigd in die zin, dat deze weer overeenkomt met de feitelijke situatie, te weten dat het appartementsrecht van [naam 1] is gesplitst in twee boven elkaar gelegen appartementen, elk met de bestemming “woning”.
3.6
Bij beschikking 2 zijn de verzoeken van [naam 1] afgewezen, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.

4.Beoordeling

4.1
In de beide bestreden beschikkingen is overwogen dat aan de Beschikking 2022 gezag van gewijsde toekomt en dat dit meebrengt dat bij het beoordelen van de verzoeken van [appellant] en [naam 1] de in de Beschikking 2022 vastgestelde uitleg van de splitsingsakte tot uitgangspunt moet worden genomen. Het hof zal eerst de grieven van [appellant] behandelen voor zover die betrekking hebben op het gezag van gewijsde van de Beschikking 2022 en, in het verlengde daarvan, op de uitleg van de splitsingsakte.
Gezag van gewijsde
4.2
Het gezag van gewijsde van een rechterlijke uitspraak kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt.
[appellant] partij bij Beschikking 2022
4.3
[appellant] voert allereerst aan dat zij geen partij was bij de procedure die heeft geleid tot de Beschikking 2022 en dat het gezag van gewijsde van de Beschikking 2022 daarom niet jegens haar kan worden ingeroepen. [appellant] betwist niet dat zij in die procedure als belanghebbende is opgeroepen maar wijst erop dat de procedure aanvankelijk slechts handelde over een dakterras en een dakraam en dat zij geen aanleiding zag om te verschijnen in een procedure over deze onderwerpen. Pas bij lezing van de Beschikking 2022 werd voor [appellant] duidelijk dat in de procedure op enig moment een aanvullend verzoek is gedaan dat uitmondde in een debat en een beslissing over de uitleg van de splitsingsakte. Dat aanvullende verzoek is volgens [appellant] te laat gedaan.
4.4
Het betoog van [appellant] faalt. Het feit dat [appellant] als belanghebbende is opgeroepen, maakt dat zij partij in de procedure is geworden. Dat zij om haar moverende redenen niet in het geding is verschenen, aan welke beslissing inherent is dat zij geen zicht kon houden op ontwikkelingen van het processuele debat, komt voor haar risico. Als al juist is dat het aanvullende verzoek waarop [appellant] doelt te laat is gedaan, dan brengt dat nog niet mee dat [appellant] daarom geen partij (meer) was in de procedure. [appellant] had overigens gezag van gewijsde van de Beschikking 2022 kunnen voorkomen door daartegen hoger beroep in te stellen. Hoewel [appellant] erkent dat zij voor het einde van de toepasselijke appeltermijn op de hoogte is geraakt van de Beschikking 2022, heeft zij ervan afgezien hoger beroep in te stellen. Omdat ook geen van de andere partijen bij de Beschikking 2022 hoger beroep heeft ingesteld, heeft de in die beschikking gegeven uitleg van de splitsingsakte gezag van gewijsde gekregen tussen partijen, waaronder [appellant] .
Beschikking 2022 ziet op appartement [appellant]
4.5
[appellant] heeft verder betoogd dat het gezag van gewijsde van de Beschikking 2022 geen betrekking heeft op haar appartementsrecht. Ook dit argument treft geen doel. De door de kantonrechter in de Beschikking 2022 uitgelegde omschrijving van het appartement van [naam 1] in de splitsingsakte is, behoudens de aanduiding van het adres en de vermelding van de verdiepingen waaruit het appartement is opgebouwd, identiek aan de bewoordingen waarmee het appartement van [appellant] in dezelfde akte is omschreven. Daarom is het oordeel van de kantonrechter in de Beschikking 2022 over de wijze waarop die bewoordingen moeten worden uitgelegd, een beslissing over hetzelfde geschilpunt als [appellant] nu ter beoordeling voorlegt. Dat in het dictum van de Beschikking 2022 het appartement van [appellant] niet specifiek is genoemd, doet daar niet aan af.
4.6
[appellant] heeft nog aangevoerd dat haar situatie verschilt van die van [naam 1] omdat haar appartement is gesitueerd op de derde en de vierde verdieping, terwijl het appartement van [naam 1] is gelegen op de tweede en de vierde verdieping. Anders dan in het geval van [naam 1] , bestaat bij het appartement van [appellant] in geval van splitsing in twee afzonderlijke woningen niet het risico dat de bewoner van de derde verdieping tussen twee door verschillende eigenaren bewoonde verdiepingen komt te wonen. Dit verschil brengt volgens [appellant] mee dat de beslissing in de Beschikking 2022 niet voor haar appartement geldt.
4.7
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. De kantonrechter heeft, conform vaste rechtspraak, de bewoordingen van de splitsingsakte uitgelegd aan de hand van de in die splitsingsakte tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in de splitsingsstukken, bezien in het licht van de gehele inhoud van de splitsingsstukken (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933). Met deze objectieve uitlegmaatstaf is niet goed te verenigen dat de tekst
appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met balkon, gelegen op de (…) verdieping met (twee) kamers en berging, gelegen op de zolderverdiepingverschillend zou worden uitgelegd al naar gelang de bedoelde woning met balkon op de tweede of de derde verdieping is gelegen. Voor zover dit al anders zou zijn, overweegt het hof dat het door [appellant] genoemde verschil ook dan niet tot een ander oordeel leidt. [appellant] is volgens haar eigen stellingen voornemens om de (onder)appartementen op de derde en vierde verdieping als separate woningen te verkopen. Dat zou erin resulteren dat de toekomstige bewoner van de derde verdieping met verschillende onder- en bovenburen wordt geconfronteerd. In zoverre verschilt de te creëren situatie van [appellant] niet of onvoldoende van die van [naam 1] .
4.8
De conclusie van het voorgaande is dat de Beschikking 2022 gezag van gewijsde heeft ten aanzien van (het appartement van) [appellant] en dat daaruit voortvloeit dat de ruimtes op de zolderverdieping van het appartement van [appellant] niet bestemd zijn voor afzonderlijke bewoning door andere personen dan de eigenaar of gebruiker van het appartement zelf. Voor zover het gezag van gewijsde van de Beschikking 2022 niet al tot die slotsom zou leiden, overweegt het hof dat het de uitleg van de splitsingsakte zoals weergegeven in de Beschikking 2022 - ook los van het gezag van gewijsde van die beschikking - onderschrijft en tot de zijne maakt.
4.9
Het voorgaande brengt mee dat de door [appellant] in procedure 1 aangevoerde subgrief 1 geen doel treft.
Overige grieven procedure 1
Grief 1
4.1
Grief 1 van [appellant] klaagt erover dat de kantonrechter geen (althans geen gemotiveerde) beslissing heeft gegeven op het verzoek van [appellant] om de volgende beslissingen nietig te verklaren:
8.1
De vergadering van eigenaars geeft de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor afwijkend gebruik van de bestemming kamers voor woonruimte.(besluit 8)
9.1
De vergadering van eigenaars verleent de eigenaar van 48-3 geen toestemming voor ondersplitsing.(besluit 9)
[appellant] betoogt dat, als de kantonrechter het verzoek tot nietigverklaring van de beide beslissingen had beoordeeld, dit ertoe zou hebben moeten leiden dat de beslissingen nietig zouden zijn verklaard.
4.11
Of de kantonrechter het verzoek tot nietigverklaring van de beide beslissingen (voldoende kenbaar) heeft beoordeeld, kan om de volgende redenen in het midden blijven.
4.12
De weigering van de VvE van het verzoek tot het geven van toestemming voor afwijkend gebruik (besluit 8) is gebaseerd op een juiste lezing en uitleg van de splitsingsakte (zie hiervoor onder 4.8). Anders dan [appellant] betoogt, is de beslissing daarom niet in strijd met de splitsingsakte en dus niet nietig. [appellant] heeft voorts geen belang bij haar grief voor zover deze is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om besluit 9 nietig te verklaren. De grief gaat uit van de onjuiste veronderstelling dat nietigheid van besluit 9 er niet alleen in zou resulteren dat ondersplitsing van het appartement van [appellant] zou zijn toegestaan, maar ook dat die ondersplitsing tot gevolg zou hebben dat de gecreëerde onderappartementen als zelfstandige woonruimtes kunnen worden gebruikt door afzonderlijke eigenaren/gebruikers. Dat is niet het geval. [appellant] betoogt op zichzelf terecht dat zij op grond van artikel 5:106 lid 3 BW bevoegd was tot ondersplitsing van haar appartement. Zij miskent echter dat die ondersplitsing geen verandering kan brengen in de wijze waarop de onderappartementsrechten op grond van de splitsingsakte mogen worden gebruikt. Het enkele feit dat het appartement van [appellant] kon worden gesplitst in onderappartementsrechten brengt dus niet mee dat de kamers en berging gelegen op de zolderverdieping bestemd kunnen worden voor afzonderlijke bewoning.
4.13
Reeds om de hiervoor genoemde redenen zijn de als besluit 8 en besluit 9 aangeduide beslissingen terecht niet nietig verklaard. Daar komt bij dat de beide beslissingen niet kunnen worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 2:14 BW en dus niet voor nietigverklaring op de voet van dat artikel in aanmerking komen. Het hof verwijst naar hetgeen het hierover bij de bespreking van de tweede grief van [appellant] zal overwegen.
Grief 2
4.14
Met haar tweede grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de besluiten 7 tot en met 11
negatieve besluitenzijn en daarom niet kunnen worden vernietigd of nietig verklaard. Zij voert aan dat negatieve besluiten, door ze van toetsing op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 BW uit te sluiten, niet ter toetsing aan een rechter kunnen worden voorgelegd. [appellant] voert ten slotte aan dat besluiten moeten worden getoetst aan artikel 2:8 BW en dat daarbij acht moet worden geslagen op alle betrokken belangen. Het woord rechtsgevolg komt in de tekst van deze wetsbepaling niet voor, aldus [appellant] .
4.15
De grief heeft geen succes. Een rechtspersoon kan uiteenlopende beslissingen nemen. Sommige van die beslissingen zijn gericht op rechtsgevolg en zijn daarmee besluiten in de zin van de artikelen 2:14 en 2:15 BW. De “besluiten” 7 tot en met 11 zijn geen van alle gericht op rechtsgevolg omdat ze niet zijn gericht op het vestigen, wijzigen of teniet doen gaan van rechtsverhoudingen binnen de organisatie van de rechtspersoon. Daarmee zijn het beslissingen die vallen buiten de reikwijdte van de artikelen 2:14 en 2:15 BW. Onjuist is ook het standpunt van [appellant] dat beslissingen van een VvE om een bepaald besluit niet te nemen, niet ter toetsing aan een rechter kunnen worden voorgelegd. In gevallen waarin (een orgaan van) de VvE beslist om een bepaald besluit niet te nemen, kan iedere appartementseigenaar zich immers op de voet van artikel 5:121 BW tot de bevoegde rechter wenden met een verzoek tot het verlenen van een vervangende machtiging.
4.16
Ook het beroep van [appellant] op de reikwijdte van artikel 2:8 BW treft geen doel. Op zichzelf is juist dat de uit dit wetsartikel voortvloeiende gedragsnorm zich uitstrekt tot al het handelen van de rechtspersoon en de bij haar organisatie betrokken personen en niet slechts tot besluiten. Dat laat echter onverlet dat vernietiging van een beslissing van een rechtspersoon op grond van strijd met artikel 2:8 BW slechts mogelijk is ten aanzien van beslissingen die daadwerkelijk een besluit inhouden.
Grief 3
4.17
Grief 3 van [appellant] is gericht tegen de weigering van de kantonrechter om voor recht te verklaren dat zij haar appartement mag ondersplitsen waarbij afwijkend gebruik van de bestemming (“woonruimte” in plaats van “kamers”) is toegestaan en tegen de weigering van het verzoek om de besluiten 8 en 9 te vernietigen. [appellant] voert aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de VvE geen (deugdelijke) argumenten heeft aangevoerd om de bedoelde ondersplitsing niet toe te staan en de VvE had daarbij volgens [appellant] ook geen belang. De VvE kon volgens [appellant] niet volstaan met een verwijzing naar de Beschikking 2022. [appellant] betoogt verder dat zij bevoegd was tot ondersplitsing. Dat zou volgens haar moeten leiden tot de conclusie dat afzonderlijk gebruik als woning van de beide verdiepingen is toegestaan, omdat de bedoelde bevoegdheid tot ondersplitsing anders een dode letter zou zijn. Ten slotte voert [appellant] aan dat uit de bewoordingen “kamers op de vierde verdieping” niet volgt dat die kamers na ondersplitsing niet als (van de derde verdieping losstaande) woning mogen worden gebruikt.
4.18
De grief faalt. Ten aanzien van de weigering van het verzoek om de besluiten 8 en 9 te vernietigen, verwijst het hof allereerst naar hetgeen bij de beoordeling van de grieven 1 en 2 is overwogen. Ten aanzien van de weigering van de kantonrechter om voor recht te verklaren dat [appellant] haar appartement mag ondersplitsen waarbij afwijkend gebruik van de bestemming is toegestaan, overweegt het hof als volgt. De VvE heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de door [appellant] gevraagde toestemming niet kon worden gegeven, verwezen naar de Beschikking 2022. In de Beschikking 2022 is de splitsingsakte zo uitgelegd dat de ruimtes op de zolderverdieping van het appartement van [naam 1] niet bestemd zijn voor afzonderlijke bewoning. Hiervoor is overwogen dat de Beschikking 2022 gezag van gewijsde heeft en dat dit gezag van gewijsde zich ook uitstrekt tot (het appartement van) [appellant] . De VvE heeft dus terecht geconcludeerd dat de inhoud van de Beschikking 2022 in de weg stond aan honorering van het verzoek van [appellant] . Omdat honorering van dat verzoek strijdig zou zijn met de inhoud van de splitsingsakte, hoefde de VvE bij haar beslissing om het verzoek van [appellant] af te wijzen niet verder toe te lichten welk belang de VvE bij weigering had. Ook het argument dat de beslissing van de kantonrechter over de uitleg van de splitsingsakte de bevoegdheid tot ondersplitsing tot een dode letter zou maken, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] miskent dat de vraag of een appartementsrecht kan worden ondergesplitst een andere vraag is dan de vraag welke bestemming op de door ondersplitsing gecreëerde onderappartementsrechten rust. Dat [appellant] dat onderscheid klaarblijkelijk niet heeft onderkend, kan zij niet aan de VvE tegenwerpen. Ook het betoog dat de omschrijving “kamers” niet uitsluit dat deze kamers tezamen als zelfstandige woning kunnen worden gebruikt, slaagt niet; het stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen over de wijze waarop de splitsingsakte moet worden uitgelegd.
Grief 4
4.19
Met haar vierde grief komt [appellant] allereerst op tegen de afwijzing van haar verzoek om de beslissing van de VvE te vernietigen om aan haar geen toestemming te verlenen voor afwijkend gebruik van de bestemming “berging” voor “woonruimte”.
4.2
De grief treft op dit punt geen doel. De beslissing waarop de grief zich richt is niet gericht op rechtsgevolg en is daarom geen besluit. Hiervoor (4.15) is overwogen dat een beslissing die geen besluit is, niet op de voet van artikel 2:15 BW kan worden vernietigd.
4.21
De grief ziet voorts op de afwijzing van de kantonrechter van de door [appellant] gevraagde verklaring voor recht dat afwijkend gebruik van de berging is toegestaan. [appellant] voert aan dat de kantonrechter ten aanzien van dit verzoek in de bestreden beschikking 1 niets heeft overwogen. Volgens [appellant] gebruiken ook andere appartementseigenaren hun berging als woonruimte en moet dat afwijkend gebruik ook aan haar worden toegestaan.
4.22
De grief heeft ook op dit punt geen succes. Het toewijzen van de gevraagde verklaring voor recht zou neerkomen op het permanent aan [appellant] toestaan van gebruik dat afwijkt van de bestemming die is voorgeschreven door de splitsingsakte. Een dergelijke permanente wijziging kan slechts worden bewerkstelligd met een wijziging van de splitsingsakte. Dat alle andere bergingen binnen het complex als woonruimte worden gebruikt, is door [appellant] in het licht van de betwisting van de VvE op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zelfs echter als juist is dat een of meer appartements-eigenaren hun berging als woonruimte gebruiken, brengt dat nog niet mee dat de gevraagde verklaring voor recht kan worden gegeven. Het zou hooguit meebrengen dat de VvE is gehouden handhavend tegen de desbetreffende eigenaren op te treden.
Grief 5
4.23
Met haar vijfde grief betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan de inhoud van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank [plaats 1] van 5 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1735). [appellant] voert aan dat de feiten in die zaak vergelijkbaar zijn met de feiten in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt de grief zo dat [appellant] betoogt dat de kantonrechter de splitsingsakte had moeten uitleggen zoals dat is gebeurd in de beschikking van 5 april 2022 en dat die uitleg zou meebrengen dat haar verzoeken moeten worden toegewezen.
4.24
De grief faalt. Hiervoor (4.8) is overwogen dat in de Beschikking 2022 is besloten hoe de splitsingsakte moet worden uitgelegd en dat de Beschikking 2022 op dit punt gezag van gewijsde heeft. Voor een andere uitleg van de splitsingsakte is dan geen ruimte.
Grief 6
4.25
De eerste vijf grieven falen. Beschikking 1 zal worden bekrachtigd, met inbegrip van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Omdat [appellant] ook in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, moet zij ook de proceskosten in hoger beroep dragen. Uit het voorgaande volgt dat ook de zesde grief van [appellant] , die betrekking heeft op de proceskosten, geen succes heeft.
Grieven procedure 2
Grief 1, subgrief 1 en grief 5
4.26
Met de eerste grief in procedure 2 (met inbegrip van subgrief 1) en met haar vijfde grief betoogt [appellant] dat de kantonrechter in beschikking 2 ten onrechte heeft overwogen dat [naam 1] zijn appartement heeft ondergesplitst zonder de VvE daarvan op de hoogte te stellen en dat de kantonrechter het verzoek tot het geven van een bevel tot aanpassing van de splitsingsakte ten onrechte heeft afgewezen. [appellant] voert aan dat [naam 1] de VvE en de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] wel degelijk over de ondersplitsing heeft geïnformeerd en dat de ondersplitsing is ingeschreven in het kadaster. Vervolgens heeft jarenlang niemand tegen de ondersplitsing geageerd. Verder betoogt [appellant] dat, zelfs als zou komen vast te staan dat [naam 1] zijn appartement heeft ondergesplitst zonder medeweten van de VvE, dit nog niet betekent dat ondersplitsing niet zou zijn toegestaan.
4.27
Het hof stelt voorop dat [naam 1] op grond van artikel 5:106 lid 3 BW gerechtigd was zijn appartement onder te splitsen. [appellant] bepleit op zichzelf ook terecht dat voor de beantwoording van de vraag of [naam 1] bevoegd was tot deze ondersplitsing, niet relevant is of [naam 1] de VvE daarvan op de hoogte heeft gebracht.
4.28
De vervolgvraag is of de kantonrechter terecht het verzoek van [naam 1] om een bevel tot wijziging van de splitsingsakte heeft afgewezen. Het hof stelt in dit verband voorop dat de rechter een dergelijk bevel onder meer kan geven als de inrichting van het in de splitsing betrokken gebouw niet meer beantwoordt aan de omschrijving in de akte van splitsing (artikel 5:144 lid 1 sub c BW). Uit de parlementaire geschiedenis bij dit wetsartikel blijkt dat de rechter vrij is om het gevraagde bevel niet te geven, bijvoorbeeld in gevallen waarin de afwijking van de splitsingsakte is ontstaan door toedoen van een van de appartementseigenaren. De kantonrechter heeft overwogen dat [naam 1] zonder dat hij permanent toestemming had voor afwijkend gebruik (en dus in strijd met de in de splitsingsakte voorgeschreven bestemming) zijn zolderverdieping heeft verbouwd tot een zelfstandige woning. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter gelet op die omstandigheden het verzoek van [naam 1] om een bevel tot wijziging van de splitsingsakte terecht afgewezen. Artikel 5:144 lid 1 sub c BW is niet bedoeld voor het faciliteren van met de splitsingsakte strijdige bouwwerkzaamheden die worden uitgevoerd zonder instemming van de (voor wijziging van de splitsingsakte benodigde meerderheid van de) overige appartementseigenaren. De grief slaagt niet.
Grief 2
4.29
Met grief 2 betoogt [appellant] dat de Beschikking 2022 geen gezag van gewijsde heeft, omdat [naam 1] geen partij was in de desbetreffende procedure. De grief faalt, reeds omdat [naam 1] – anders dan [appellant] – in die procedure is verschenen en een verweerschrift heeft ingediend.
Grief 3
4.3
De derde grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de eerder aan [naam 1] gegeven tijdelijke toestemming voor afwijkend gebruik, niet op onredelijke gronden door de VvE is ingetrokken. [appellant] voert aan dat [naam 1] tot ondersplitsing was gerechtigd en dat [geïntimeerde] , op wier verzoek de VvE tot intrekking is overgegaan, van de ondersplitsing op de hoogte was. De VvE had voor de intrekking geen goede reden. De inhoud van de Beschikking 2022 had volgens [appellant] in ieder geval geen aanleiding moeten zijn om de toestemming van [naam 1] in te trekken, omdat de VvE ook dan nog had kunnen oordelen dat afwijkend gebruik van de zolderverdieping was toegestaan. De VvE heeft op dit punt echter geen enkele afweging gemaakt, hoogstens over geluidsoverlast. Klachten over geluidsoverlast hadden volgens [appellant] echter langs andere weg moeten worden geadresseerd dan het ongedaan maken van een ondersplitsing. Ten slotte betoogt [appellant] dat de beslissing van de kantonrechter ten onrechte steunt op het verwijt aan [naam 1] dat hij heeft ondergesplitst zonder de VvE daarvan op de hoogte te stellen.
4.31
De grief slaagt niet. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de VvE terecht geconcludeerd dat de Beschikking 2022 gezag van gewijsde heeft en dat de daarin vastgestelde uitleg van de splitsingsakte meebracht dat zij [naam 1] niet permanent toestemming mocht geven voor van de bestemming afwijkend gebruik van zijn zolderverdieping. De VvE constateerde echter dat [naam 1] met de ondersplitsing van zijn appartement probeerde te bereiken dat de zolderverdieping wel degelijk permanent in afwijking van de splitsingsakte zou worden gebruikt en heeft in reactie daarop de eerder tijdelijk aan [naam 1] gegeven toestemming ingetrokken. De intrekking door de VvE geschiedde onder deze omstandigheden niet op onredelijke gronden en niet in strijd met artikel 2:8 BW, ongeacht het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] terecht of onterecht klaagde over geluidsoverlast veroorzaakt door de afzonderlijke bewoning van de zolderverdieping van [naam 1] . Of [geïntimeerde] en/of de VvE van de ondersplitsing op de hoogte waren, is bij de beoordeling van de grief evenmin van belang.
Grief 4 en subgrief 4
4.32
Grief 4 en subgrief 4 van [appellant] bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat de beslissing van de VvE om geen toestemming te verlenen voor het wijzigen van de splitsingsakte niet op rechtsgevolg is gericht (grief 4) en dat de VvE ook voldoende belang had om die toestemming niet te verlenen (subgrief 4).
4.33
Grief 4 treft geen doel. Anders dan [appellant] meent, is de beslissing van de VvE om [naam 1] geen toestemming te verlenen voor het wijzigen van de splitsingsakte niet een beslissing die op rechtsgevolg is gericht en daarmee geen besluit. [appellant] betoogt dat deze beslissing wel rechtsgevolg heeft, namelijk het rechtsgevolg dat de ondersplitsing in strijd is met de splitsingsakte (het hof begrijpt: dat de akte van ondersplitsing een met de splitsingsakte strijdige bestemmingsbepaling bevatte). Deze redenering snijdt geen hout. Het bedoelde rechtsgevolg is immers niet ingetreden als gevolg van het besluit om de splitsingsakte niet te wijzigen maar trad al eerder in, namelijk op het moment dat [naam 1] zijn appartement ondersplitste door middel van een met de splitsingsakte strijdige akte van ondersplitsing. De beslissing van de VvE om de ontstane situatie niet op verzoek van [naam 1] te legaliseren door toestemming te verlenen voor het wijzigen van de splitsingsakte, bracht in die situatie geen verandering.
4.34
Reeds gelet op het voorgaande behoeft subgrief 4 geen verdere bespreking. Daar komt bij dat deze subgrief is gericht tegen een overweging ten overvloede van de kantonrechter waarvan ook [appellant] erkent dat deze niet dragend is voor het dictum of de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in beschikking 2. Ook als de subgrief zou slagen, zou dat niet leiden tot vernietiging van beschikking 2. [appellant] heeft dus geen belang bij de verdere behandeling van deze grief.
Grief 6
4.35
De zesde grief van [appellant] is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om geen vervangende machtiging aan [naam 1] te verlenen om zijn zolderverdieping als zelfstandig appartement te gebruiken en zelfstandig in gebruik te geven aan derden. Het hof begrijpt de grief zo dat [appellant] van mening is dat uit de door de kantonrechter in beschikking 2 gebezigde bewoordingen kan worden afgeleid dat hij [naam 1] ten onrechte heeft willen straffen voor het buiten medeweten van de VvE ondersplitsen van diens appartement. [appellant] voert verder aan dat [naam 1] op grond van de splitsingsakte bevoegd was tot ondersplitsing en dat de VvE wel degelijk toestemming voor permanent afwijkend gebruik had mogen verlenen (namelijk in combinatie met een aanpassing van de splitsingsakte). [appellant] betoogt verder dat de andere appartementseigenaren geen bezwaar maakten tegen het afwijkende gebruik door [naam 1] totdat [geïntimeerde] eigenaar werd, dat ook andere eigenaren de zolderverdieping als woonruimte gebruiken, dat tegen dit afwijkend gebruik niet door de VvE wordt opgetreden en dat een verbod op ondersplitsing geen passende maatregel is om geluidsoverlast tegen te gaan.
4.36
De grief slaagt niet. Of de door de kantonrechter gekozen bewoordingen door [appellant] of [naam 1] terecht als “bestraffend” zijn ervaren, kan in het midden blijven. De kantonrechter heeft hoe dan ook terecht geoordeeld dat de gevraagde vervangende machtiging niet aan [naam 1] kon worden verleend. Hiervoor is overwogen dat het feit dat [naam 1] bevoegd was tot ondersplitsing, niet betekent dat hij niet meer gebonden was aan de op de zolderverdieping rustende bestemming zoals beschreven in de splitsingsakte. Ook de redenering dat de VvE wel degelijk toestemming voor permanent afwijkend gebruik aan [naam 1] had mogen verlenen, namelijk in combinatie met een aanpassing van de splitsingsakte, kan niet worden gevolgd. Vast staat immers dat geen besluit tot wijziging van de splitsingsakte is genomen in de door [naam 1] bedoelde zin terwijl de splitsingsakte ook niet op de voet van artikel 5:144 BW kan worden gewijzigd (4.28). Bij de beoordeling van het verzoek van [naam 1] is de kantonrechter dus terecht uitgegaan van de splitsingsakte in ongewijzigde vorm. Omdat gebruik van de zolderverdieping door [naam 1] als zelfstandig appartement en/of het zelfstandig in gebruik geven van de zolderverdieping aan derden in strijd is met de splitsingsakte, is het verzoek van [naam 1] terecht afgewezen.
4.37
Dat gedurende enige tijd niet door andere appartementseigenaren zou zijn geklaagd over het afwijkende gebruik door [naam 1] doet er niet aan af dat [geïntimeerde] op een later moment het recht had om dat van de splitsingsakte afwijkende gebruik wel aan de orde te stellen. Dat [geïntimeerde] bij het aankaarten van de overtreding door [naam 1] van de splitsingsakte het aspect van geluidsoverlast mogelijk heeft benadrukt, betekent voorts niet dat de VvE kon volstaan met het nemen van maatregelen om deze geluidsoverlast weg te nemen. Gelet op de inhoud van de Beschikking 2022 en het gezag van gewijsde van deze uitspraak, heeft de VvE terecht geconcludeerd dat het afwijkende gebruik door [naam 1] van de zolderverdieping, ook los van eventuele geluidsoverlast, in strijd is met de splitsingsakte. Dat de VvE niet (direct) tegen andere gevallen van afwijkend gebruik zou hebben opgetreden maakt dat niet anders, nog daargelaten dat de VvE heeft betwist dat zij in vergelijkbare situaties niet handhavend optreedt.
Grief 7
4.38
De eerste zes grieven falen. Beschikking 2 zal worden bekrachtigd, met inbegrip van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Omdat [appellant] in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten in hoger beroep dragen. Uit het voorgaande volgt dat ook de zevende grief van [appellant] , die betrekking heeft op de proceskosten, geen succes heeft.
Bewijs
4.39
[appellant] heeft weliswaar in beide procedures bewijs aangeboden, maar geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.332.771/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 783,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak met zaaknummer 200.332.774/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van:
1. de VvE begroot op € 783,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris; en
2. aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.R. Brons, R.J.M. Smit en K. van Dijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.