In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting die aan [X] b.v. is opgelegd. De zaak betreft de vraag of de inspecteur van de Belastingdienst terecht een herziene verliesvaststellingsbeschikking en een navorderingsaanslag heeft vastgesteld na een aandeelhouderswisseling. De belanghebbende, [X] b.v., had aanvankelijk een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 ontvangen, die later ambtshalve werd verminderd tot nihil. Echter, na de ontdekking van een aandeelhouderswisseling, concludeerde de inspecteur dat de herinvesteringsreserve ten onrechte was afgeboekt en legde een navorderingsaanslag op van € 622.751, met heffingsrente van € 36.698. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 6 februari 2014 is belanghebbende niet verschenen, ondanks een uitnodiging. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht, aangezien de informatie over de aandeelhouderswisseling pas na de ambtshalve verminderingen bekend werd. Het Hof bevestigde dat de inspecteur bevoegd was tot navordering op basis van nieuw feit, en dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de wijziging van het belang niet vóór de herinvestering had plaatsgevonden. De inspecteur had de herinvesteringsreserve terecht tot de belastbare winst gerekend. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.