Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
18 november 2014
1.Ontstaan en loop van het geding
.Daarbij is een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 21.072. Verder is een verzuimboete van € 794 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte.
9 april 2013 de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.
18 november 2013, tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
mr. [D].
8 oktober 2014 te Arnhem. De zaken met de nummers 13/01178 en 13/01179 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door mr. [A], advocaat te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B],
mr. [C], mr. [D] en [E].
2.Feiten
20 juni 2001 meegestuurd, waarin onder meer het volgende is bepaald:
3.Geschil
4.Overwegingen
HR 19 september 2014, nr. 13/02558, ECLI:NL:HR:2014:2707). Om die reden heeft de griffier bij brief van 1 oktober 2014 belanghebbende erop gewezen dat zij bewijs mag leveren. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid tot uitvoering van het bewijsaanbod.
(vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354 en HR 28 juni 2013,
nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63).
- [F] heeft medio 2006 ten overstaan van de controlemedewerker [E] toegegeven dat hij over buitenlandse bankrekeningen heeft beschikt die buiten het zicht van de fiscus zijn gehouden;
- Tot 2003 heeft [G] GmbH betalingen verricht aan [F] op bankrekeningen van [F] (zie 2.9 e.v.);
- Van 2002 tot en met 2004 heeft [I] betalingen verricht aan [F] op bankrekeningen van [F] (zie 2.18);
- In 2004 en 2005 heeft [I] contante betalingen gedaan aan met belanghebbende gelieerde vennootschappen (zie 2.19);
- Ook vanaf 2006 zijn er nog afspraken gemaakt tussen belanghebbende en [I]; zie de facturen uit 2007 en 2008 van belanghebbende aan [I] waarin wordt gerefereerd aan een overeenkomst van januari 2006 (zie 2.20);
- De gemachtigde van belanghebbende heeft naar de landsadvocaat onjuist verklaard dat geen inkoopkortingen in de administratie van belanghebbende zijn verwerkt.
€ 500.000 (2007) en € 400.000 (2008) heeft genoten die niet in haar belastbare winst zijn begrepen. Anders dan de Inspecteur voorstaat, kan ook dit bewijs niet worden ontleend aan een bewijsvermoeden op basis van de onder 4.8 genoemde feiten. Ook op andere wijze heeft de Inspecteur geen bewijs geleverd voor de juistheid van deze correcties. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
25 maart 2013 op belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2008 diende te beslissen, dat de Inspecteur pas op 9 april 2013 op het bezwaar heeft beslist, en dat de Inspecteur derhalve over de periode van 26 maart 2013 tot en met 9 april 2013 een dwangsom verbeurt van 14 x € 20, ofwel € 280.
5.Proceskosten
€ 2.556,75 (1 punt voor reactie op artikel 8:29 Awb-verzoek van Inspecteur; 1 punt voor verweerschrift, 1 punt voor zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, factor 1,5, waarde per punt
€ 487).
6.BeslissingHet Hof:
€ 2.556,75;
mr. C.M. Ettema en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij