ECLI:NL:GHARL:2014:9

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
13/00349
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding voor rechtsbijstand in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van mr. [X], [Y] en [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2013, waarin de rechtbank de WOZ-beschikkingen en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2012 heeft vernietigd. De heffingsambtenaar van de gemeente IJsselstein had de waarden van de onroerende zaken vastgesteld op € 145.000 voor een niet-woning en € 339.000 voor een woning, beide gelegen aan [a-straat] 26 en 26a te [Z]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning en de werkruimte als één object moeten worden aangemerkt en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat mr. [X] als advocaat niet op zakelijke basis zou hebben opgetreden voor zijn partner [Y]. In hoger beroep is de vraag aan de orde of belanghebbenden recht hebben op een vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door mr. [X]. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht heeft gesteld dat mr. [X] niet als derde beroepsmatig heeft opgetreden, omdat hij zelf als belanghebbende in de zaak optreedt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00349
uitspraakdatum:
7 januari 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
mr. [X]en
[Y]te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2013, nummer SBR 12/2259, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente IJsselstein(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Ten name van mr. [X] zijn bij in één geschrift vervatte beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van de onroerende zaken [a-straat] 26 (niet-woning) en [a-straat] 26a (woning) te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het jaar 2012, vastgesteld op € 145.000 respectievelijk € 339.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB) voor het jaar 2012 opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB gehandhaafd. De heffingsambtenaar heeft tevens – naar het Hof begrijpt – het verzoek om een vergoeding van de door belanghebbenden in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
1.3
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 februari 2013 gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar, de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB vernietigd. De Rechtbank heeft het verzoek om een kostenvergoeding van de door belanghebbenden in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten afgewezen.
1.4
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding betreft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbenden, alsmede [A], namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
mr. [X] is advocaat en enig aandeelhouder van ‘Advocatenpraktijk mr. [X] B.V.’. mr. [X] is tezamen met [Y] bestuurder van deze vennootschap.
2.2
Belanghebbenden zijn in het jaar 2012 geregistreerd partners.
2.3
Belanghebbenden zijn ieder voor de helft krachtens eigendom gebruiker en genothebbende van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 26 te [Z]. Het betreft een in het jaar 2003/2004 gebouwde, als woonwerkeenheid aangeduide, combinatie van een woonhuis en werkruimte.
2.4
Bij beschikking van 15 februari 2012 heeft de heffingsambtenaar voor het belastingjaar 2012 de waarde van onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2011 vastgesteld. Daarbij is de heffingsambtenaar voor wat betreft de zogenoemde objectafbakening als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ uitgegaan van twee objecten; te weten een niet-woning aangeduid als [a-straat] 26 (de werkruimte) te [Z] alsmede een woning aangeduid als [a-straat] 26a te [Z]. De waarde van de niet-woning is vastgesteld op € 145.000. De waarde van de woning is vastgesteld op € 339.000. Tegelijk met de WOZ-beschikkingen zijn de aanslagen OZB 2012 opgelegd.
2.5
De onder 2.4 genoemde beschikkingen en aanslagen zijn in één geschrift vervat en zijn gesteld ten name van mr. [X].
2.6
mr. [X] heeft als advocaat namens zichzelf en zijn partner een bezwaarschrift tegen de beschikkingen en de aanslagen ingediend.
2.7
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard en naar het Hof begrijpt het verzoek om een vergoeding van de door belanghebbenden in bezwaar gemaakte kosten afgewezen. De uitspraken op bezwaar zijn gericht aan ‘Advocatenpraktijk mr. [X]’.
2.8
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de woning en de werkruimte naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen en ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ moeten worden aangeduid als één object. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar alsmede de beschikkingen en aanslagen vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbenden in het kader van het beroep betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
2.9
Het verzoek om een vergoeding van de door belanghebbenden in bezwaar en beroep gemaakte (proces)kosten is door de Rechtbank afgewezen. De Rechtbank heeft in dat verband het volgende overwogen:
“(…) [X] en [Y] wonen beiden op het adres [a-straat] 26 en voeren gezamenlijk een huishouden. In beginsel dient te worden aangenomen dat het verlenen van rechtsbijstand door een persoon die tot het huishouden van de belanghebbende hoort niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend (zie hiervoor ook de uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 2012, LJN:BY0531). Door eisers zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.(…)”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbenden in aanmerking komen voor een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Meer in het bijzonder is in geschil of mr. [X] als een derde, die te dezen beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, moet worden aangemerkt.
3.2
Belanghebbenden beantwoorden die vraag bevestigend.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op (het ontbreken van) de proceskostenveroordeling, tot toekenning van een vergoeding van de door belanghebbenden in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte (proces)kosten en tot restitutie van de door belanghebbenden betaalde griffierechten.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor wat betreft het verzoek om een proceskostenvergoeding ten behoeve van mr. [X] is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht het standpunt heeft ingenomen dat van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon (zie Hoge Raad 11 mei 2012, nr. 11/03010, ECLI:NL:HR:2012:BW5409 en Hoge Raad 9 augustus 2013, nr. 12/05108, ECLI:NL:HR:2013:197). Gelet op de omstandigheid dat mr. [X] mede-eigenaar en mede-gebruiker van de onroerende zaak is en hij als genothebbende en gebruiker in de zin van de Wet WOZ is aan te merken, zijn de door hem verrichte proceshandelingen in bezwaar en beroep, ook al heeft hij dit namens de advocatenpraktijk verricht, door hemzelf (als belanghebbende) verricht en komen de met die handelingen verband houdende kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
4.2
De omstandigheid dat belanghebbenden geregistreerd partner zijn en een gezamenlijke huishouding voeren, hoeft op zich zelf niet in de weg te staat aan toekenning van een vergoeding van proceskosten voor die partner die als beroepsmatig gemachtigde in een procedure voor de andere partner optreedt (zie Hoge Raad 4 oktober 1995, nr. 30628, ECLI:NL:HR:1995:AA3107, Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. 37440, ECLI:NL:HR:2002:AE9357 en Hoge Raad 27 november 2009, nr. 08/02570, ECLI:NL:HR:2009:BJ7929). Daartoe is evenwel vereist dat de gemachtigde te dezen op zakelijke basis namens diens partner optreedt. De omstandigheid dat sprake is van een gezamenlijke huishouding brengt in beginsel mee dat moet worden aangenomen dat de gemachtigde niet op zakelijke basis rechtsbijstand verleent (zie Hoge Raad 19 oktober 2012, 11/04773, ECLI:NL:HR:2012:BY0531). De heffingsambtenaar heeft gesteld dat mr. [X] in deze zaak niet op zakelijke basis is opgetreden jegens zijn partner omdat geen kosten in rekening zijn gebracht. Belanghebbenden, op wie te dezen de bewijslast rust, hebben geen bewijs bijgebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat in het kader van deze procedure kosten in rekening zijn gebracht die op [Y] drukken. De na lang aandringen van het Hof ter zitting afgegeven verklaring door mr. [X] inhoudende dat hij ‘dan wel een nota naar zijn partner zal sturen’ overtuigt het Hof niet dat mr. [X], danwel Advocatenpraktijk mr. [X], op zakelijk basis handelt, zodat het Hof ook geen aanleiding ziet voor een proceskostenvergoeding ten behoeve van [Y].
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
7 januari 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.