In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en de Gemeente Utrecht. De zaak betreft de vraag of [appellant] misbruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 10 december 2014 geoordeeld dat [appellant] niet meer dan zes WOB-verzoeken per kalenderjaar mocht indienen bij de gemeente, op straffe van een dwangsom. De gemeente stelde dat [appellant] in een korte periode van zes weken maar liefst 21 WOB-verzoeken had ingediend, die geen samenhang vertoonden en betrekking hadden op verschillende onderwerpen. Dit leidde tot een aanzienlijke belasting van de gemeente, zowel in termen van tijd als kosten, en de gemeente vorderde een verbod op het indienen van meer dan zes verzoeken per jaar.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof oordeelde dat de gemeente terecht had gesteld dat [appellant] misbruik maakte van zijn bevoegdheid, omdat hij geen reëel belang had bij het indienen van zoveel verzoeken en dat zijn handelen de gemeente onevenredig belastte. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de gemeente spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de WOB niet vereist dat een verzoeker een direct belang heeft bij zijn verzoek, maar dat er wel een redelijke uitleg moet zijn voor het indienen van een groot aantal verzoeken in korte tijd.