ECLI:NL:GHARL:2017:2321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
200.163.433
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privacy-inbreuk door camera-opnames in huurwoning en erf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een huurder en verhuurder over privacy-inbreuk door het plaatsen van camera's door de verhuurder. De appellant, een huurder, stelde dat de verhuurder onrechtmatig haar privacy had geschonden door continu video-opnames te maken van haar woning en bezoekers. De zaak volgde op een eerder tussenarrest van 19 juli 2016, waarin al enkele feiten waren vastgesteld. De appellant had in eerste aanleg vorderingen ingesteld om te verklaren dat de verhuurder onrechtmatig handelde en om een verbod te verkrijgen op het maken van opnames. Het hof oordeelde dat de verhuurder een rechtvaardigingsgrond had voor het maken van opnames ter beveiliging van zijn eigendommen, maar dat de privacy van de appellant ook in het geding was. Het hof concludeerde dat de verhuurder in het verleden onrechtmatig had gehandeld door zonder toestemming foto’s van bezoekers van de appellant te maken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde voor recht dat de verhuurder onrechtmatig had gehandeld. Tevens werd een verbod opgelegd aan de verhuurder om zonder toestemming foto-opnames te maken van de bezoekers van de appellant, met uitzondering van situaties waarin bezoekers een voertuig op het terrein van de verhuurder parkeren. De vorderingen van de appellant werden gedeeltelijk toegewezen, en er werden dwangsommen opgelegd voor eventuele toekomstige overtredingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.433
(zaaknummer rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, Almelo: 2629615)
arrest van 21 maart 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [plaatsnaam] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse,
tegen:
[geïntimeerde 1]
en
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna: [geïntimeerden] (mannelijk en in enkelvoud),
advocaat: mr. M.A. Schuring.

1.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit het op 19 juli 2016 in deze zaak uitgesproken tussenarrest, alsmede uit:
- het proces-verbaal van bezichtiging d.d. 5 december 2016 met daaraan gehecht de akte van 22 november 2016 van [geïntimeerden] en de akte van 25 november 2016 van [appellant] , beide aktes met producties, per abuis zijn in dit proces-verbaal niet de namen van de [raadsheer-commisaris] en de [griffier] vermeld
- de rolaantekening, dat [geïntimeerden] geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een akte te nemen en dat [appellant] vervolgens om arrest heeft verzocht.
Hierna heeft [appellant] de stukken aangevuld en heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen.

2.De nadere beoordeling

2.1
In zijn akte van 22 november 2016 heeft [geïntimeerden] betoogd dat er redenen zijn om terug te komen op de vaststelling in het tussenarrest van de afspraak van partijen tot het plaatsen van tussenmeters in de aan [appellant] verhuurde woning. Ter comparitie van 5 december 2016 hebben partijen echter op dit punt (al of niet wederom) een overeenkomst gesloten, die ertoe strekt dat alsnog tot de installatie van tussenmeters in de gehuurde woning zal worden overgegaan.
Ook overigens neemt het hof het tussenarrest van 19 juli 2016 hier onverkort over. Dat betekent dat nog beoordeeld zal worden in hoeverre de privacy-inbreuk, die [geïntimeerden] maakt door continu video-opnames te maken van alles dat zich binnen het beeld van de camera’s afspeelt en door (gericht) foto’s te maken, gerechtvaardigd wordt door zijn beveiligingsbelangen en/of zijn belangen bij handhaving van het parkeerverbod.
2.2
Het gaat hier om twee reconventionele vorderingen, die in eerste aanleg zijn afgewezen, te weten een vordering tot afgifte van een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op de privacy van [appellant] en een vordering om het [geïntimeerden] te verbieden nog (geluids- en/of beeld-)opnamen te maken van [appellant] en haar bezoek.
Vooropgesteld moet worden dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert (HR 9 januari 1987, NJ 1987, 928). De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of zulk een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Het ligt daarbij op de weg van degene die de (mogelijke) inbreuk maakt om feiten en omstandigheden aan te voeren die daaraan het onrechtmatig karakter kunnen ontnemen (zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609).
Uit het laatst vermelde arrest van de Hoge Raad maakt het hof op dat [appellant] de bewijslast draagt ter zake van de feiten en omstandigheden waaruit kan blijken van (de ernst van) de door haar gestelde privacy-inbreuk, en dat [geïntimeerden] de bewijslast draagt ter zake van de aan de rechtvaardiging daarvan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Dit neemt niet weg dat [geïntimeerden] verplicht is om handvatten te geven waarmee [appellant] zoveel mogelijk in staat gesteld wordt om haar standpunt inzake de onrechtmatigheid te bepalen, zoals door haar inzage te geven in de technische (on)mogelijkheden van de door hem gebruikte opnameapparatuur.
2.3
[geïntimeerden] heeft voorafgaand aan de bezichtiging en comparitie opgegeven dat hij één camera bezit van het merk/type [Sitecom] , met welk type geen geluid kan worden opgenomen, en twee camera’s waarvan hij geen merk- of typegegevens bezit. Van de laatstbedoelde twee camera’s stelt hij niet te weten of daarmee ook geluid kan worden opgenomen.
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerden] hierdoor niet voldoende gegevens verstrekt en zou het hof daaraan voor [geïntimeerden] nadelige gevolgen moeten verbinden, maar daartoe ziet het hof onvoldoende aanleiding nu er geen reden is om aan te nemen dat [geïntimeerden] meer over de twee camera’s weet dan hij heeft opgegeven. Bovendien is voor het lot van de vorderingen uiteindelijk slechts bepalend of met de camera’s daadwerkelijk geluidsopnames zijngemaakt. Voor toewijzing daarvan is niet voldoende dat de camera’s dat mogelijk maakten, als dat al het geval is.
Van dit daadwerkelijk opnemen van geluid is niets gebleken. [appellant] heeft geopperd dat er in elk geval geluid kon worden opgenomen, maar heeft die stelling (waarop de beweerdelijke onrechtmatigheid is gestoeld) niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
2.4
Op de eerste, tweede, vierde en vijfde foto bij het proces-verbaal van descente staan de twee camera’s van [geïntimeerden] afgebeeld waarmee op 5 december 2016 opnames werden gemaakt van het terrein tussen de huurwoning en de schuren. Op de derde en de zesde foto bij het proces-verbaal van de descente valt te zien dat de twee op de dag van de descente (‘permanent’) aanwezige videocamera’s geen opnames maakten van het aan [appellant] verhuurde terrein, maar wel van het overgangspad, dat onderdeel uitmaakt van de route tussen de openbare weg en [appellant] woning. Ook een deur die toegang geeft tot een (berg)ruimte van [geïntimeerden] staat in beeld. In rechtsoverweging 5.14 van het tussenarrest is al overwogen waarom de aldus gemaakte inbreuk op de privacy van [appellant] (de voortdurende registratie van haar komen en gaan, alsmede het komen en gaan van huisgenote(n) en bezoekers) in beginsel gerechtvaardigd wordt. Het belang van [geïntimeerden] bij beveiliging van zijn woning met erf is daarvoor voldoende zwaarwegend en niet gebleken is dat dit belang zonder aanzienlijk hogere kosten ook voldoende op een alternatieve wijze kan worden beschermd zonder schending van de privacy van [appellant] c.s. of met een minder ernstige schending daarvan.
2.5
De derde camera die [geïntimeerden] in gebruik had was gericht op zijn meterkast. [geïntimeerden] heeft toegelicht dat hij hiermee (zo nodig) wil aantonen dat hij niet rommelt met de nutsvoorzieningen en de registratie van het gebruik daarvan. Hoe ernstig de privacy van [appellant] door deze beeldopnames wordt aangetast, valt bij gebreke van een nadere toelichting niet goed vast te stellen. Registratie van het gebruik van die voorzieningen vindt reeds plaats met het oog op verdeling tussen partijen van de kosten daarvan, zodat de beeldopnames daaraan slechts toevoegen dat bepaald kan worden wanneer dat gebruik plaatsvindt. Nu vaststaat dat [appellant] [geïntimeerden] verdenkt van het manipuleren (onderbreken) van de stroom en partijen ook al discussiëren over de omvang van het gebruik dat in de huurwoning wordt gemaakt van de nutsvoorzieningen, komt aan [geïntimeerden] (tegen)bewijsbelangen zoveel gewicht toe, dat er naar het oordeel van het hof een rechtvaardigingsgrond aanwezig is voor het filmen van de meters.
2.6
Dat met de camera’s geluid werd opgenomen, bleek ter descente niet. Evenmin bleek dat de opgehangen camera’s geluid konden opnemen. Twee van de drie camera’s stonden binnen, en het ligt niet voor de hand dat daarmee gesprekken, die buiten worden gevoerd, (verstaanbaar) konden worden opgenomen. Dat de camera die buiten hangt geluid opnam, is evenmin gebleken. Hiermee acht het hof onvoldoende onderbouwd dat geluid met de camera’s werd opgenomen. [appellant] heeft geen plausibele redenen opgegeven om te twijfelen aan de juistheid van de beweringen op dit punt van [geïntimeerden] .
2.7
De plaats waar de camera’s hangen en ook de richting waarin zij zijn gericht kan uiteraard worden gewijzigd en het valt niet uit te sluiten dat er na zo’n wijziging alsnog sprake is van onrechtmatig handelen (en/of wanprestatie, maar hierover hebben partijen het in deze procedure niet gehad), maar de vorderingen kunnen slechts worden toegewezen indien blijkt dat [geïntimeerden] in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld. [appellant] heeft in haar laatste akte betoogd dat [geïntimeerden] tot 23 oktober 2016 een camera op haar achterdeur had gericht en dat pas sindsdien de sensorlamp voorkomt dat die achterdeur nog in beeld is, maar uit foto zes bij het proces-verbaal van de comparitie van partijen blijkt dat iets (vermoedelijk een deel van een sensorlamp) in de uiterste hoek linksonder in beeld van deze camera komt en verhindert dat een deel van een stoeptegel wordt gefilmd. De achterdeur van [appellant] ligt niet achter dit voorwerp, maar ligt onmiskenbaar buiten beeld, links van het beeldveld van deze camera. Dat de camera in het verleden in een andere richting was gericht, of dat er een andere camera hing (met een bredere beeldhoek) heeft [appellant] niet gesteld of te bewijzen aangeboden. Mede in het licht hiervan heeft [appellant] onvoldoende specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat [geïntimeerden] in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] privacy te schenden door video-opnames van haar achterdeur te maken. Bij de inmiddels gehouden descente is immers bij uitstek gelegenheid geweest voor het verkrijgen van bewijs. Het in § 6.1 van de memorie van grieven bedoelde bewijsaanbod in eerste aanleg ziet blijkbaar op de onjuist gebleken stelling dat de camera de achterdeur filmde. Een op andere feiten en omstandigheden gericht bewijsaanbod ontbreekt. Op grond van enkel het gebleken gebruik van de videocamera’s kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.
2.8
In haar toelichting op grief 6 wijst [appellant] niet alleen op de permanent aanwezige camera’s. Zij wijst daarin bovendien op verklaringen, waarin derden schrijven dat zij tegen hun zin door (met name mevrouw) [geïntimeerden] op de foto werden gezet toen zij bij [appellant] op bezoek kwamen/waren - zie producties 17, 18 en 30 bij memorie van grieven (kennelijk gaat het hier (grotendeels) om familieleden van [appellant] ). Gelet op de inhoud van deze verklaringen heeft [appellant] haar reconventionele vorderingen 3 en 4 in elk geval in hoger beroep mede gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerden] in het verleden gericht, met de hand, foto’s en/of video’s (hierna kortweg: ‘foto’s’) heeft gemaakt van bezoekers, terwijl [geïntimeerden] daarvoor van de betrokkenen geen toestemming had. Ook klaagt [appellant] in producties over foto’s, die van haarzelf werden gemaakt.
2.9
Het op dergelijke wijze nemen van foto’s zonder de toestemming van de afgebeelde personen maakt eveneens inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en haar bezoek. Het overgangspad en de toegangsweg zijn geen openbare weg en zijn slechts ten dele aan [appellant] verhuurd, maar dit neemt niet weg dat in het gebruik daarvan door [appellant] (en, daarvan afgeleid, door haar bezoekers) is voorzien in de huurovereenkomst. Een andere weg naar de huurwoning is er immers niet. In het licht hiervan voldoet [geïntimeerden] beroep op zijn belang bij de beveiliging van zijn woning en zijn eigendommen niet. Waarom het vastleggen van het gedrag van [appellant] en haar bezoekers de veiligheid dient, heeft hij niet voldoende toegelicht. De niet feitelijk onderbouwde verwijzing (in § 7.1 memorie van antwoord) naar ‘overtredingen’ maakt dit slechts ten dele duidelijk: voor zover het gaat om parkeerovertredingen, kan [geïntimeerden] belang hebben bij de foto’s, namelijk om daarmee aan [appellant] te laten zien wie dat doet en/of te kunnen bewijzen dat [appellant] dat zelf doet (om het parkeerverbod te kunnen handhaven, dus). [geïntimeerden] heeft echter niet duidelijk gemaakt dat de bezoekers die de in de procedure overgelegde verklaringen hebben afgelegd een parkeerovertreding pleegden, of een andere overtreding. Bij de twee in [geboortedatum] en [geboortedatum] geboren kleinkinderen van [appellant] , [kleinkind 1] en [kleinkind 2] , ligt het gelet op hun leeftijden bepaald niet voor de hand. Wat voor soort overtredingen [geïntimeerden] voor ogen heeft, is dan ook onduidelijk. Hierdoor is het hof niet in staat gesteld om te beoordelen of het maken van de foto’s gerechtvaardigd werd door enig handhavings- of veiligheidsbelang.
In dit verband weegt tevens mee dat het, ook waar het het overgangspad betreft, om privéterrein gaat, en niet om een openbare plaats, dat [appellant] en haar bezoekers [appellant] woning uitsluitend over dat privéterrein kunnen bereiken, en dat [geïntimeerden] van de afgebeelde personen (of hun wettelijke vertegenwoordigers) geen toestemming had om de hier bedoelde foto’s te maken. Een afdoende rechtvaardigingsgrond voor het maken van de foto’s ontbreekt daarom.
2.1
Met het voorgaande staat vast dat [geïntimeerden] in het verleden in één of meer gevallen op onrechtmatige wijze de privacy van [appellant] bezoekers heeft geschonden door ongerechtvaardigd, gericht foto’s te nemen van, in elk geval, [appellant] bezoek. Dat [geïntimeerden] daardoor tevens ongerechtvaardigd (al of niet afgeleide) rechten op bescherming van [appellant] eigen persoonlijke levenssfeer heeft geschonden [appellant] wordt immers als gevolg daarvan gehinderd bij het ontvangen van bezoek op een wijze die zij verkiest is niet voldoende specifiek door [geïntimeerden] tegensproken. Dit maakt de vordering om dit in een verklaring voor recht vast te leggen en de vordering om voor de toekomst een verbod op herhaling op te leggen gegrond. Deze vorderingen zijn in het bestreden vonnis ten onrechte integraal afgewezen; zij zijn toewijsbaar in die zin dat zij zullen worden toegesneden op het zonder voorafgaande toestemming fotograferen van personen, zolang van parkeerovertredingen geen sprake is.
Grief 6 en grief 7slagen in zoverre. Aan het verbod zullen, zoals gevorderd, dwangsommen worden verbonden. Het hof zal die dwangsommen vaststellen op € 50 per overtreding, met een maximum van € 5.000.

3.De slotsom

De over en weer aangevoerde grieven slagen, eveneens over en weer, gedeeltelijk. Dit leidt tot de volgende beslissingen (waarbij tussen haakjes wordt verwezen naar de plaats in het tussenarrest waar de motivering voor die beslissingen valt te lezen):
- De vordering van [geïntimeerden] om de grens van het aan [appellant] verhuurde gedeelte van de grond tussen de woning (A) en de paardenstal (P) vast te stellen is gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond (rov 5.6). Ten onrechte is in het bestreden vonnis anders beslist, zodat dat vonnis in zoverre zal worden vernietigd en de vordering, voor zover gegrond, zal worden toegewezen.
- De vordering van [geïntimeerden] om [appellant] te gebieden om vijf rijen stoeptegels te verwijderen is gegrond, zodat de toewijzing daarvan in het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd (rov 5.7).
- Hetzelfde geldt voor het gevorderde verbod om auto’s buiten het gehuurde te parkeren (rov 5.8), echter de dwangsommen die uit dien hoofde kunnen worden verbeurd zullen worden gemaximeerd op € 5.000 (rov 5.9).
- De veroordeling van [appellant] tot verwijdering van het lintwerk is ten onrechte beperkt tot het weghalen van het linten hekwerk voor zover dat niet op de grens van het gehuurde staat. Daarom zal het hof het bestreden vonnis wat betreft die veroordeling vernietigen en het gebod opnieuw vaststellen, met dwangsomvoorzieningen (rov 5.11)
- [geïntimeerden] zal overeenkomstig de in hoger beroep daartoe ingestelde vordering van [appellant] , die niet is ingetrokken, worden veroordeeld tot plaatsing van tussenmeters in de verhuurde woning (rov 5.19).Dat partijen op dit punt ter comparitie (uitvoerings)afspraken hebben gemaakt, staat aan die veroordeling niet in de weg, maar geeft voor de nakoming daarvan een aanvullende, gedetailleerde regeling. [appellant] heeft niet gevorderd om aan de veroordeling dwangsommen te koppelen. Nu de rechter niet ambtshalve dwangsommen mag opleggen (zie artikel 611a lid 1 Rv) zal het hof dat dan ook niet doen.
- Grief 11 in het principaal beroep, inzake de vordering tot afgifte van (kopieën van) de eindafrekeningen van nutsbedrijven, faalt (rov 5.20). De afwijzing van deze vordering houdt stand.
- Grief 9 van [appellant] is ongegrond (rov 5.21). Dit betekent dat de vordering van [appellant] om het [geïntimeerden] te verbieden om de stroomtoevoer af te sluiten in hoger beroep evenmin zal worden toegewezen.
- Hetzelfde geldt voor [appellant] vordering om het [geïntimeerden] te verbieden om de toegangsweg tot het gehuurde te blokkeren (rov 5.22).
- [geïntimeerden] is niet tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om onderhoud te plegen aan het gehuurde (rov 5.24 - de nummering in het tussenarrest verspringt abusievelijk van 5.22 naar 5.24, maar daardoor is er geen tekst uit het tussenarrest weggevallen). Dit betekent dat de voor het eerst in hoger beroep ingestelde vordering van [appellant] om [geïntimeerden] daartoe te verplichten, zal worden afgewezen.
- Terecht is in het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] onder dwangsom een gebod opgelegd om te gedogen dat [appellant] c.s. met een auto met aanhanger op het overgangspad keert, maar het hof zal in aanvulling daarop een maximum van € 5.000 bepalen voor hetgeen aan dwangsommen uit hoofde van dit gebod kan worden verbeurd (rov 5.25).
- De vordering van [geïntimeerden] om het [appellant] te verbieden om op het verharde gedeelte tussen haar woning en de schuren dieren te houden, waarmee [geïntimeerden] bedoelt: dieren vrij te laten rondlopen, is ten onrechte afgewezen. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Die vordering zal hieronder alsnog worden toegewezen, met bepaling dat [appellant] per dag of gedeelte van een dag van overtreding van het verbod een dwangsom van € 50 verbeurt, met een maximum van € 5.000 (rov 5.26).
- Het gebod aan [appellant] om [geïntimeerden] over (het niet-verhuurde gedeelte van) het terrein tussen de schuren en de woning A naar de schuur S te laten gaan is ten onrechte afgewezen. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd en deze vordering zal hierna worden toegewezen met bepaling dat [appellant] per overtreding een dwangsom van € 50 verbeurt, met een maximum aan dwangsommen van € 5.000 (rov 5.27),
- De vorderingen van [geïntimeerden] om [appellant] te veroordelen tot vergoeding van rioolheffing en buitengerechtelijke incassokosten zijn terecht afgewezen (rov 5.28) en in zoverre zal het hof het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen.
- De in hoger beroep ingestelde vordering van [geïntimeerden] om [appellant] te veroordelen om mee te werken aan aanpassing van de elektrische installatie zal worden toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10 per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] de installateur niet zal toelaten, met een maximum aan dwangsommen van € 1.000 (rov 5.29),
- De in hoger beroep ingestelde vordering om [appellant] te veroordelen tot naleving van algemene voorwaarden zal worden afgewezen (rov 5.30).
- Het hof komt niet toe aan inhoudelijke beoordeling van de vordering tot het opknappen van de schuur S (rov 5.31).
3.1
Uit dit eindarrest blijkt dat de vorderingen van [appellant] om voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] ongeoorloofde inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer en om het [geïntimeerden] te verbieden om nog foto’s te maken, ten onrechte integraal zijn afgewezen, zodat het bestreden vonnis ook in zoverre zal worden vernietigd en deze vorderingen alsnog, zij het geclausuleerd, zullen worden toegewezen. Voor het overige (in geval van parkeerovertredingen) zijn deze vorderingen ongegrond gebleken en zullen zij worden afgewezen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan een andere beslissing kan volgen, zijn niet gesteld. Aan de bewijsaanbiedingen van partijen gaat het hof dan ook voorbij.
3.2
Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof niet alleen de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie, maar ook die in hoger beroep compenseren, zoals hierna nader uiteengezet.

4.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
vernietigt het bestreden eindvonnis van 25 november 2014 van de kantonrechter te Almelo:
  • voor zover daarbij de vorderingen in reconventie van [appellant] om voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] onrechtmatig inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en om [geïntimeerden] te verbieden om nog foto’s van [appellant] en/of haar bezoek te maken zijn afgewezen,
  • voor zover [appellant] daarbij in conventie onder 4. is veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg (in conventie)
bepaalt alsnog dat ter zake van het in het bestreden vonnis in conventie onder 2 uitgesproken verbod aan [appellant] en haar bezoek om buiten het gehuurde (op terrein van [geïntimeerden] ) voertuigen te parkeren ten hoogste € 5.000 aan dwangsommen kan worden verbeurd;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] om tussenmeters voor elektriciteit, gas en water in de door [appellant] gehuurde woning te plaatsen, overeenkomstig hetgeen partijen daarover op 5 december 2016 ter comparitie hebben afgesproken, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het bestreden eindvonnis van 25 november 2014 van de kantonrechter te Almelo:
  • voor zover daarbij de vordering van [geïntimeerden] om de grens van het aan [appellant] verhuurde gedeelte van de grond tussen de woning (A) en de paardenstal (P) vast te stellen is afgewezen,
  • voor zover in conventie onder 1. [appellant] is veroordeeld om linten hekwerk te verwijderen dat niet op de erfgrens staat,
  • voor zover in conventie de vordering om het [appellant] te verbieden om op het gedeelte tussen de schuren en de huurwoning dieren te houden (door deze aldaar vrij rond te laten lopen) is afgewezen,
  • voor zover in conventie de veroordeling om [geïntimeerden] toegang tot de schuur S te verschaffen is afgewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
  • voor zover [geïntimeerden] in reconventie onder 4. is veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg (in reconventie) en doet in zoverre opnieuw recht:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
bepaalt alsnog dat ter zake van de in het bestreden vonnis in reconventie onder 2. uitgesproken last aan [geïntimeerden] om te gedogen dat [appellant] de paardentrailer op het overgangspad kan draaien aan dwangsommen ten hoogste € 5.000 kan worden verbeurd;
veroordeelt [appellant] om mee te werken aan aanpassing van de elektrische installatie, bepaalt dat [appellant] voor iedere overtreding van dit gebod na de betekening van dit arrest aan [geïntimeerden] een dwangsom verbeurt van € 10, met een maximum van € 1.000 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, S.C.P. Giesen en H.J. Rossel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.