In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen [X] B.V. en de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vaststelling van een verlies in de vennootschapsbelasting en de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd voor het jaar 2008, waarbij een belastbaar bedrag van € 679 was vastgesteld. Belanghebbende, een houdster- en financieringsmaatschappij binnen een internationaal concern, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het gerechtshof Amsterdam vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde het verlies vast op $ 3.232.621. De staatssecretaris van Financiën ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak terugverwees naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof oordeelde dat de toetswinst van de deelneming in [G] moest worden vastgesteld in euro, en dat valutaverliezen en geïmputeerde rente op leningen in aanmerking moesten worden genomen. Het hof concludeerde dat [G] als laagbelaste beleggingsdeelneming moest worden aangemerkt, waardoor de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was. De uiteindelijke vaststelling van de toetswinst leidde tot een belastbare winst van nihil voor belanghebbende, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.