In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende was opgelegd over het jaar 2014. De navorderingsaanslag was het gevolg van de vrijval van een fiscale oudedagsreserve (FOR) bij de staking van de onderneming van belanghebbende. De Inspecteur had de FOR tot de winst gerekend, wat leidde tot de navorderingsaanslag. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de rechtbank Gelderland had het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep was de centrale vraag of de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en of de foutenleer van toepassing was.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende de FOR vanaf 2002 niet meer in zijn aangiften had vermeld, terwijl deze op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 als fiscale reserve had moeten worden opgenomen. Belanghebbende stelde dat hij en zijn gemachtigde niet op de hoogte waren van het bestaan van de FOR en dat de Inspecteur de FOR eerder had moeten belasten. Het Hof oordeelde echter dat de foutenleer van toepassing was, omdat de fout volledig aan belanghebbende kon worden toegerekend. Het Hof concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.