In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of vier directeur-grootaandeelhouders (dga's) verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen in de periode van 4 oktober 2017 tot 21 juni 2018. De Inspecteur had eerder bepaald dat deze dga's in dienstbetrekking stonden en dus verplicht verzekerd waren. De rechtbank Gelderland had deze beslissing echter vernietigd en geoordeeld dat de dga's niet verplicht verzekerd waren. De Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 1 juli 2021 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, bijgestaan door de dga's, de argumenten toegelicht. De Inspecteur stelde dat de dga's via hun persoonlijke houdstervennootschappen feitelijk als werknemers voor de belanghebbende werkten. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het Hof concludeerde dat de dga's niet als werknemers van de belanghebbende kunnen worden aangemerkt, omdat de juridische structuur en de managementovereenkomsten niet duiden op een arbeidsovereenkomst. De dga's waren statutair bestuurder van hun houdstermaatschappijen en de werkzaamheden werden uitgevoerd op basis van managementovereenkomsten, wat niet gelijkstaat aan een arbeidsovereenkomst.
Daarnaast heeft het Hof de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase opnieuw beoordeeld. De Inspecteur was van mening dat de rechtbank ten onrechte een proceskostenvergoeding had toegekend, omdat de gemachtigde van de belanghebbende geen kosten in rekening had gebracht. Het Hof heeft dit standpunt van de Inspecteur gevolgd en de proceskostenvergoeding aangepast. De uitspraak bevestigt dat de dga's niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en dat de proceskostenvergoeding moet worden herzien.