ECLI:NL:GHARL:2022:1558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.282.661
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming en totstandkoming van een overeenkomst voor stukadoorswerkzaamheden via Whatsapp

In deze zaak gaat het om de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen Bouwen aan Nederland B.V. (BaN) en een geïntimeerde, die handelt onder een bepaalde naam, voor het verrichten van stukadoorswerkzaamheden. De overeenkomst zou zijn ontstaan via Whatsapp-correspondentie, waarbij de geïntimeerde stelt dat hij met iemand van BaN heeft gecommuniceerd die niet bevoegd was om namens BaN op te treden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat BaN gebonden is aan de overeenkomst en moet betalen voor de verrichte werkzaamheden.

Het proces begon met een vordering van de geïntimeerde bij de kantonrechter, die een factuur van € 3.540 voor stukadoorswerkzaamheden eiste, vermeerderd met rente en incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, maar BaN kwam in verzet. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de bestuurder van BaN, die zich voordeed als een andere persoon, de overeenkomst heeft gesloten. Het hof concludeert dat de geïntimeerde erop mocht vertrouwen dat deze persoon bevoegd was om namens BaN te handelen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt BaN in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 332 voor griffierecht en € 1.574 voor het salaris van de advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.661
(zaaknummer rechtbank Gelderland, kantonrechter, zittingsplaats Nijmegen: 8024546)
arrest van 1 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwen aan Nederland B.V.,
gevestigd te Malden, gemeente Heumen
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde (eiser in verzet)
hierna: BaN,
advocaat: mr. P-P.F. Tummers,
tegen
[geïntimeerde] handelend onder de naam [naam1],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser (gedaagde in verzet),
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.F.H. Spoormaker.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
De kernvraag is of tussen [geïntimeerde] en BaN een overeenkomst tot het verrichten van stukadoorswerkzaamheden tot stand is gekomen, door middel van Whatsapp correspondentie die [geïntimeerde] voerde met iemand die BaN, volgens BaN, niet vertegenwoordigde. Het hof oordeelt dat BaN gebonden is aan de overeenkomst en moet betalen voor de verrichte werkzaamheden.
1.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 6 oktober 2020 een tussenarrest gewezen. Op 14 januari 2021 heeft een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt en aan partijen gestuurd. Daarna heeft BaN een memorie van grieven met producties genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord met producties. Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest ingediend en vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] betaling van een factuur voor stukadoorswerkzaamheden van € 3.540 gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 7 juli 2018 en buitengerechtelijke incassokosten van € 479, met veroordeling van BaN in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering bij verstekvonnis van 7 juni 2019 toegewezen. BaN is in verzet gekomen en heeft de vordering betwist. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd bij vonnis van 7 januari 2020.
3.2
De grieven van BaN spitsen zich toe op de vraag of tussen [geïntimeerde] en BaN een overeenkomst tot stand is gekomen.
3.3
Op basis van Whatsapp correspondentie tussen [geïntimeerde] ’s vrouw en een persoon die zich [naam2] noemde (hierna: [naam2] ) heeft [geïntimeerde] met [naam3] en [naam4] (in de dagvaarding staat niet [naam4] maar [naam4-a] ; uit het proces-verbaal en de overgelegde werkbonnen volgt dat het om [naam4] gaat) stukadoorswerkzaamheden verricht in week 24 en week 25 van 2018. [naam2] schreef onder meer dat [geïntimeerde] , [naam3] en [naam4] zich op de bouw moesten melden en zeggen dat zij van BaN kwamen. Voor het werk van week 24 is betaald via een payroll bedrijf Pay for People. Voor het werk van week 25 heeft [geïntimeerde] werkbonnen en een factuur van € 3.540 met datum 22 juni 2018 gestuurd aan BaN. Die factuur is niet betaald.
3.4
[geïntimeerde] heeft gesteld dat de bestuurder van BaN, [de bestuurder] , zich voor [naam2] heeft uitgegeven of dat [naam2] BaN vertegenwoordigde, althans dat hij erop mocht vertrouwen dat [naam2] BaN vertegenwoordigde. BaN heeft betwist dat zij gebonden is aan een overeenkomst met [geïntimeerde] . BaN heeft onder meer aangevoerd dat zij [naam2] niet kent en dat [naam2] BaN niet vertegenwoordigde.
3.5
Het hof overweegt als volgt. BaN heeft de stelling van [geïntimeerde] dat [de bestuurder] zich uitgaf voor [naam2] niet betwist. [de bestuurder] was bevoegd BaN te vertegenwoordigen. Reeds daarom moet het ervoor worden gehouden dat [de bestuurder] , letterlijk handelend onder de naam [naam2] , namens BaN de overeenkomst met [geïntimeerde] is aangegaan. Ook als [de bestuurder] niet onder de naam [naam2] zou hebben gehandeld, is BaN aan de overeenkomst gebonden. De Whatsapp correspondentie werd van de kant van [naam2] gevoerd vanaf een telefoonnummer van BaN. Dat nummer staat op de website van BaN en staat ook in het Handelsregister vermeld als BaNs telefoonnummer. Ook de naam [naam2] heeft op de website van BaN gestaan en vanaf het e-mailadres van BaN zijn e-mails verzonden door iemand die zich [naam2] noemde. BaN heeft op de zitting verklaard dat werknemers van BaN toegang hadden tot het telefoonnummer en de e-mailbox van BaN. Gelet op die omstandigheden, die voor risico van BaN komen en niet alleen zijn gebaseerd op verklaringen of gedragingen van [naam2] maar onder meer op gedragingen van BaN, mocht [geïntimeerde] ervan uitgaan dat [naam2] vertegenwoordigingsbevoegd was. [1]
3.6
BaN heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] rechtstreeks met Habovo een overeenkomst is aangegaan voor het verrichten van stukadoorswerkzaamheden – en dus niet via BaN. BaN heeft een overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Habovo overgelegd. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij die overeenkomst met Habovo heeft gesloten, heeft aangevoerd dat de handtekening op de overeenkomst niet van hem is en dat de overeenkomst pas na het begin van week 25 is gedateerd. Het hof oordeelt dat de overgelegde overeenkomst niet tot de conclusie leidt dat op grond van de WhatsApp conversatie tussen BaN en [geïntimeerde] geen overeenkomst tot stand is gekomen: de overgelegde overeenkomst tussen Habovo en [geïntimeerde] heeft kennelijk geen betrekking op specifieke werkzaamheden en sluit niet uit dat [geïntimeerde] ook met anderen, waaronder BaN, overeenkomsten tot het verrichten van stukadoorswerkzaamheden aangaat. In het midden kan daarom blijven of [geïntimeerde] de overeenkomst met Habovo wel of niet heeft ondertekend. Aan bewijslevering ter zake van de echtheid van de handtekening wordt niet toegekomen.
3.7
BaN heeft verder aangevoerd dat niet zij, maar Habovo of een derde [geïntimeerde] heeft betaald of laten betalen voor de werkzaamheden van week 24, als onderbouwing van haar verweer dat niet met BaN is gecontracteerd. Hierboven is al vastgesteld dat [geïntimeerde] mocht afgaan op de mededelingen van [naam2] en dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Die overeenkomst heeft in ieder geval betrekking op het werk van week 25 dat in deze zaak aan de orde is. Door wie voor het werk van week 24 is betaald, is bij die stand van zaken niet relevant. Daar komt bij dat uit de stellingen van [geïntimeerde] en uit de overgelegde correspondentie het beeld oprijst dat BaN en [geïntimeerde] voor week 24 nog samenwerkten met tussenkomst van een derde partij en voor week 25 niet meer, hetgeen een verschil in betalingswijze kan verklaren.
3.8
[geïntimeerde] heeft gesteld en aan de hand van werkbonnen onderbouwd dat de overeengekomen werkzaamheden zijn verricht. BaN heeft aangevoerd dat de werkbonnen niet zijn ondertekend door de opdrachtgever en dat de opdrachtgever de werkzaamheden kennelijk ondermaats vond, maar heeft niet betwist dat werkzaamheden zijn verricht. Bij deze stand van zaken moet BaN betalen voor de door [geïntimeerde] , [naam3] en [naam4] verrichte werkzaamheden van week 25.
Slotsom
3.9
Gelet op het voorgaande falen alle grieven van BaN. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en BaN veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
3.1
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332
- salaris advocaat € 1.574 (2 punten x tarief I à € 787).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 17 januari 2020;
veroordeelt BaN in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332 voor verschotten en op € 1.574 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, M.S.A. van Dam en G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (zoals hersteld in HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:277).