In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de waarde van een onroerende zaak, een hotel, vastgesteld op € 1.646.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld had deze waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had beroep aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank kende echter wel een immateriële schadevergoeding toe aan belanghebbende en veroordeelde de Minister voor Rechtsbescherming tot betaling van proceskosten.
In hoger beroep heeft belanghebbende diverse grieven aangevoerd, waaronder de objectafbakening van de onroerende zaak, de waardering door de heffingsambtenaar, en de hoogte van de toegepaste kapitalisatiefactor. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had ingebracht, maar oordeelde dat dit de procespositie van belanghebbende niet had geschaad. Het Hof heeft de objectafbakening van de onroerende zaak bevestigd, waarbij de extra grond als onderdeel van de onroerende zaak werd beschouwd.
Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak als niet te hoog beoordeeld en de door de heffingsambtenaar toegepaste kapitalisatiefactor van 10 als niet te hoog aangemerkt. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en de proceskosten, en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 1.500 aan immateriële schadevergoeding en € 1.674 aan proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 december 2023.