In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht. De zaak betreft de invordering van aanmaningskosten die aan belanghebbende zijn opgelegd in verband met een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016. De ontvanger had aan belanghebbende € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak van de ontvanger vernietigd, maar de ontvanger ging in incidenteel hoger beroep.
Tijdens de zitting op 19 januari 2023 is vastgesteld dat belanghebbende en haar gemachtigde niet verschenen waren, ondanks dat de uitnodiging tijdig was verzonden. Het Hof heeft vervolgens de zaak behandeld en het onderzoek gesloten. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond had verklaard, omdat de ontvanger tijdens de beroepsprocedure volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet was gekomen. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank de proceskostenvergoeding voor het bezwaar en beroep onjuist had berekend en dat de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden.
Het Hof heeft de kosten voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het incidentele hoger beroep vastgesteld op € 941,63. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het betreft de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. Het Hof heeft de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 338 voor het beroep bij de rechtbank en € 532 voor het hoger beroep bij het Hof. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.