In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 315.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, waarop belanghebbende bezwaar had aangetekend. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 500.
Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en of de heffingsambtenaar de grondwaarde correct had gecorrigeerd vanwege een slechte ligging. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, mede op basis van een taxatierapport. Belanghebbende betwistte de correctie van de kavelwaarde en stelde dat deze niet juist was toegepast. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de correctie voor de slechte ligging op zowel de waarde van de woning als de kavel correct had toegepast.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.