In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 februari 2024. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 388.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig te verstrekken, met name de onderbouwing van de kapitalisatiefactor die in een Excelbestand was opgenomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de onderbouwing van de kapitalisatiefactor niet tijdig had verstrekt, wat een schending van de toezendplicht inhield. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, maar liet de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.904,70 en het griffierecht van € 924.